ECLI:NL:HR:2018:620

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
17/01364
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over jeugddetentie en redelijke termijn in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 december 2016. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van gekwalificeerde diefstal, openlijk geweld en mishandeling tegen een ambtenaar tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij werd veroordeeld tot jeugddetentie.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld, waarbij de Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de duur van de opgelegde jeugddetentie. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, in de cassatiefase was overschreden omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 128 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie. De nieuwe beslissing houdt in dat de jeugddetentie nu 196 dagen bedraagt, waarvan 128 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

17 april 2018
Strafkamer
nr. S 17/01364 J
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 december 2016, nummer 23/002100-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2 Beoordeling van het eerste en het tweede middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 128 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie;
vermindert deze in die zin dat deze 196 dagen, waarvan 128 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 april 2018.