ECLI:NL:HR:2018:659

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
16/02631
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een poging tot zware mishandeling waarbij de verdachte, een man van ongeveer twee meter lang met bokservaring, op 20 april 2015 in Aardenburg met een gebalde vuist een stomp tegen het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven. Het slachtoffer heeft hierdoor fracturen aan de oogkas en het neusbot opgelopen. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd dat het opzet van de verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de bewijsvoering toereikend is. De verdachte had zich bewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen zou leiden tot zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, maar heeft wel geoordeeld dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van drie maanden naar twee maanden en drie weken. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 24 april 2018.

Uitspraak

24 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/02631
EC/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 april 2016, nummer 20/003700-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.C. van der Want, advocaat te Middelburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde wat betreft het opzet niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 april 2015 te Aardenburg, gemeente Sluis, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] tegen het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 20 april 2015, dossierpagina's 3 en 4, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Plaats delict: [a-straat 1] , Aardenburg, binnen de gemeente Sluis
Pleegdatum: 20 april 2015
[verdachte] heeft mij mishandeld. Hij heeft mij met zijn gebalde linkervuist één klap onder mijn rechteroog gegeven. Daarbij sloeg hij tevens op mijn neus. Hierdoor is mijn gezicht rood en dik en bloedde ik ook een beetje. Het doet ook pijn. Ik stond voor mijn café te praten met een jongen. Omstreeks 16.55 uur zag ik een rode Peugeot aan komen rijden, ik zag dat [verdachte] uitstapte. Ik ken [verdachte] van vroeger. Wij hebben samen gebokst. [verdachte] is een grote man. Hij is iets langer dan 2 meter.
Opmerking verbalisant: [slachtoffer] had een kapotte neus en de huid onder zijn rechteroog was dik. Ook bloedde hij een beetje en was de huid rood.
2. Een brief gericht aan Dr. Hutsebaut Andre, opgesteld op 21 april 2015 door Dr. Roussel Luc, dossierpagina 14, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij uw patiënt [slachtoffer] , werd op 21 april 2015 onderzoek verricht.
Kliniek: vechtpartij, DD fracturen schedel, oogkas, neus.
Blow-out fractuur van orbitabodem rechts.
Fractuur van het os nasalis rechts.
Fractuur van de anterieure maxilla links.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 april 2015, dossierpagina's 16 en 17, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 1] :
Vanmiddag, 20 april 2015, bevond ik mij in café ' [A] ', gelegen aan [a-straat 1] te Aardenburg. Ik zag door het raam dat de café-eigenaar, te weten [slachtoffer] aan de voorzijde van het café op straat stond. Ik zag dat een persoon die ik ken als [verdachte] met zijn auto, een rode Peugeot, aangereden kwam. Toen [verdachte] in de buurt kwam van [slachtoffer] zag ik dat hij plotseling zijn auto parkeerde en uitstapte. Ik zag dat [verdachte] op [slachtoffer] afliep. Tevens zag ik dat [verdachte] hierbij een dreigende houding aannam tegenover [slachtoffer] . Ik zag vervolgens dat [verdachte] met zijn gebalde vuist tegen het rechtergedeelte van het gezicht van [slachtoffer] sloeg. Toen [slachtoffer] weer terug richting het café kwam, zag ik dat hij bloed op de rechterzijde van zijn neus had.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 april 2015, dossierpagina 18, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik stond vandaag 20 april 2015, in het café " [A] " te Aardenburg. Ik zag dat [slachtoffer] buiten stond en dat een rode Peugeot aangereden kwam. Ik zag dat [verdachte] uitstapte en richting [slachtoffer] liep. Ik zag dat [verdachte] met zijn gebalde vuist [slachtoffer] op zijn gezicht sloeg.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 april 2015, dossierpagina's 20 en 21, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [getuige 3] :
Vanmiddag, 20 april 2015, bevond ik mij in café ' [A] ' gelegen aan [a-straat 1] te Aardenburg. Ik zag dat mijn vader [slachtoffer] aan de voorzijde van het café op straat stond. Vervolgens zag ik dat een persoon die ik ken als [verdachte] met zijn auto, een rode Peugeot, aangereden kwam. Toen [verdachte] in de buurt van mijn vader kwam, zag ik dat hij plotseling zijn auto parkeerde en uitstapte. Ik zag dat [verdachte] op mijn vader afliep. Ik zag dat [verdachte] met zijn gebalde vuist tegen het rechtergedeelte van het gezicht van mijn vader sloeg."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Allereerst merkt het hof op dat niet is gebleken dat verdachte [slachtoffer] heeft geslagen met de vooropgezette bedoeling om hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van onvoorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of ten aanzien van het gedrag van verdachte vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals in het onderhavige geval zwaar lichamelijk letsel - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting is voor het hof komen vast te staan dat verdachte met een gebalde vuist heeft gestompt tegen het gezicht van aangever [slachtoffer] . Hierbij heeft verdachte hem onder zijn rechteroog en tegen zijn neus geraakt. [slachtoffer] heeft zich voor zijn letsel onder medische behandeling moeten stellen, waarbij is geconstateerd dat hij fracturen had aan de oogkas en het neusbot. Voorts blijkt uit het dossier (pagina 3) dat het slachtoffer vroeger met verdachte heeft gebokst en dat verdachte een grote man is van circa 2 meter lang. Het hof leidt hier uit af dat verdachte gericht en met kracht heeft geslagen.
Het hof stelt voorop dat voor omschreven handelen van verdachte, te weten het met kracht met de vuist slaan in iemands gezicht, terwijl degene die slaat bokservaring heeft en een grote man is, een aanmerkelijk kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer in het leven roept. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het gezicht bijzonder kwetsbaar is. Zo kan door met kracht in iemands gezicht te slaan, gemakkelijk de kaak en/of de oogkas en/of het neusbot breken, waarbij veelal operatief ingrijpen noodzakelijk is, blijvende littekenvorming in het aangezicht ontstaan, dan wel een oog blijvend beschadigd raken.
Voorts is het hof van oordeel dat voren omschreven gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm - behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken - kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Dat dit gevolg niet is ingetreden, is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte."
2.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
2.4.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte, die vroeger heeft gebokst en een grote man is van circa twee meter, met een gebalde vuist "gericht en met kracht" tegen het gezicht van het slachtoffer onder zijn rechteroog en tegen zijn neus heeft gestompt ten gevolge waarvan fracturen aan de oogkas en het neusbot zijn ontstaan. Het op die - niet onbegrijpelijke - vaststellingen gebaseerde oordeel van het Hof dat kan worden bewezenverklaard dat verdachtes opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van drie maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 april 2018.