ECLI:NL:HR:2018:660

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
17/01507
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen afwijzing verzoek tot schorsing onderzoek in gekwalificeerde diefstal met geweld

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van gekwalificeerde diefstal met geweld. De Hoge Raad behandelt het verzoek van de verdachte om de behandeling van zijn zaak te schorsen, zodat deze gelijktijdig kan worden behandeld met de zaak van een medeverdachte. De verdediging stelt dat de verwevenheid van de zaken en de noodzaak om de medeverdachte te horen, een schorsing van het onderzoek rechtvaardigen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat er geen noodzaak was voor schorsing, omdat het belang van het onderzoek dit niet vorderde. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de juiste maatstaf heeft toegepast, maar dat de motivering van de afwijzing van het verzoek tot schorsing onvoldoende is. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 24 april 2018.

Uitspraak

24 april 2018
Strafkamer
nr. S 17/01507
EGI/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 16 maart 2017, nummer 21/004359-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot schorsing van de behandeling van de zaak.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1.
hij op 18 juli 2015 in de voor de nachtrust bestemde tijd te Tolkamer, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen en bankpassen toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededader
- nadat die [slachtoffer] de voordeur van diens woning had geopend en diens woning betrad, onverhoeds die [slachtoffer] (verder) in die woning hebben geduwd en
- tegen die [slachtoffer] hebben geroepen dat ze geld moesten hebben en
- die [slachtoffer] in de richting van een slaapkamer hebben geduwd en hebben vastgehouden en
- die [slachtoffer] op een bed hebben geduwd en de polsen en de enkels van die [slachtoffer] met tape hebben vastgebonden en
- die [slachtoffer] met een mes hebben bedreigd en
- die [slachtoffer] op dreigende toon om geld hebben gevraagd en (toen die [slachtoffer] antwoordde dat hij niets had) meermalen met kracht die [slachtoffer] in diens gezicht en elders op/tegen diens lichaam hebben geslagen en/of gestompt en
- die [slachtoffer] op dreigende toon om de PIN code van een bankpas hebben gevraagd en gezegd dat, als die code niet klopte, het risico voor hem, [slachtoffer] , was, en
- die [slachtoffer] op dreigende toon om de PIN code van een andere bankpas van die [slachtoffer] hebben gevraagd en (toen die [slachtoffer] dezelfde PIN code noemde) die [slachtoffer] meermalen met kracht in diens gezicht en tegen diens armen en elders op/tegen diens lichaam hebben geslagen en/of gestompt en
- tegen die [slachtoffer] geroepen/gezegd dat deze de politie niet mocht bellen omdat het dan verkeerd af zou lopen;
2.
hij op tijdstippen op 18 juli 2015 te Tolkamer, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte en zijn mededader zich (telkens) die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van valse sleutels, te weten door - tevoren gestolen - bankpasjes in die geldautomaat in te voeren en vervolgens de PIN-code in te toetsen, waarna vrijelijk over die/dat geldbedrag(en) kon worden beschikt."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 maart 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman merkt op, zakelijk weergegeven:
Een maand geleden heeft deze zaak pro forma op de zitting gestaan met een regie karakter. Een andere zitting van mij liep die dag dusdanig uit dat ik het niet meer redde hier tijdig aanwezig te zijn. Ik zou vandaag alsnog de onderzoekswensen mogen toelichten. Ik moet u zeggen dat ik vandaag pas hoor dat de medeverdachte hier vandaag niet op zitting staat. Ook dat hij niet is gedagvaard voor de zitting van vandaag. Gezien de verwevenheid van de zaken had ik dat wel verwacht. Tot nu toe hebben ze ook altijd samen op zitting gestaan. Ik verzoek u onder meer om die reden de zaak aan te houden. U vraagt mij dat toe te lichten. De medeverdachte heeft ook onderzoekswensen ingediend, waaronder een onderzoek naar alternatieve scenario’s en het horen van getuigen. Daar is door het hof nog niet op beslist. Nu ik mij aansluit bij die onderzoekswensen, lijkt het mij wenselijk de zaken gelijktijdig te behandelen. Mijn cliënt en ik zouden eigenlijk ook graag de medeverdachte willen horen. Het is nodig voor de waarheidsvinding dat er nog een aantal vragen gesteld worden. Het klopt dat ik daar niet om heb verzocht in mijn appelschriftuur. Ik denk dat het noodzakelijk is nog enkele vragen te stellen over de desbetreffende nacht. Daar zijn in eerste aanleg onvoldoende vragen over gesteld. Ik wil bijvoorbeeld vragen of zij die nacht continu samen waren, of zij inderdaad - zoals cliënt zegt - uit elkaar zijn gegaan, of medeverdachte een handschoen in zijn bezit heeft gehad zoals die te zien was bij de pinner, of zij weleens van handschoenen hebben gewisseld en waar de telefoongesprekken die nacht over gingen. Ook wil ik hem vragen hoe het komt dat zijn vriendin heeft verklaard dat zij moest liegen. Hij is inderdaad bij de rechter-commissaris gehoord in eerste aanleg. Ter volledigheid van de onderzoekswensen moet hij nu echter weer gehoord worden. Ook zou ter zitting gevraagd kunnen worden zijn verklaring te voegen in deze zaak.
(...)
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Op 13 februari jongstleden heb ik de voorzitter reeds gemaild met het verzoek- gelet op de verwevenheid van de zaken - de zaak van verdachte en medeverdachte gelijktijdig te behandelen. U, voorzitter, hebt daarover reeds opgemerkt dat er te weinig tijd is de zaken vandaag gelijktijdig te behandelen. De medeverdachte zit ook niet gedetineerd. Over het gelijktijdig behandelen lijkt al een impliciete beslissing te zijn genomen.
(...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor het houden van beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek en merkt met betrekking tot de onderzoekswensen het navolgende op:
Het hof ziet geen noodzaak enig verzoek toe te wijzen en wijst om die reden de verzoeken af om:
(...)
- de medeverdachte (...) nader te horen;
(...)
- de zaak gelijktijdig te behandelen met de zaak van de medeverdachte, er is geen reden deze zaak aan te houden."
2.4.
Het Hof heeft de opmerkingen van de raadsman opgevat als een op de terechtzitting in hoger beroep gedaan verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting teneinde de zaak tegen de verdachte gelijktijdig te behandelen met de zaak tegen de medeverdachte en deze nader te horen. Dit is een verzoek in de zin van art. 331, eerste lid, in verbinding met art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 281, eerste lid, Sv. Die bepalingen zijn ingevolge art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beslissing op een zodanig verzoek is of het belang van het onderzoek de schorsing vordert. Daarvan kan sprake zijn indien het Hof de noodzaak daarvan blijkt.
2.5.
In de hiervoor onder 2.3 weergegeven motivering van de afwijzing van het verzoek tot schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat het geen noodzaak heeft gezien tot toewijzing van het verzoek omdat het belang van het onderzoek de schorsing van het onderzoek niet vorderde. Het Hof heeft aldus oordelend de juiste maatstaf toegepast.
2.6.
Mede gelet op hetgeen door de raadsman aan het verzoek tot schorsing ten grondslag is gelegd, waaronder een nadere concretisering van de vragen die hij aan de medeverdachte wilde stellen, is dit oordeel echter zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
2.7.
Het middel slaagt.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 april 2018.