Uitspraak
wonende te [woonplaats],
gevestigd te Utrecht,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
4 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 mei 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [verzoeker] tegen de beschikking van het gerechtshof Amsterdam. Het hof had eerder op 25 april 2017 een beschikking gegeven in een hoger beroep, waartegen [verzoeker] cassatie heeft ingesteld. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 20 augustus 2014 en 29 juni 2016, die relevant zijn voor het verloop van het geding. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt [verzoeker] in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Capgemini zijn begroot op € 851,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.