ECLI:NL:HR:2018:701

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
16/02436
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Den Haag inzake verkeersongeval met lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 25 april 2016 is gewezen in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij een verkeersongeval waarbij lichamelijk letsel is ontstaan. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat D. Vermaat uit Barendrecht. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, werden verschillende punten aan de orde gesteld, waaronder de motivering van de bewezenverklaring, de begrijpelijkheid van de vaststellingen over de oorzaak van het ongeval, en de alternatieve scenario's die door de verdachte zijn aangedragen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Gezien de opgelegde taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad besloten om geen rechtsgevolg te verbinden aan de overschrijding van de termijn en volstaat met het oordeel dat deze is overschreden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 het beroep verworpen.

Uitspraak

15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/02436
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 april 2016, nummer 22/001158-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft D. Vermaat, advocaat te Barendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte opgelegde taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 mei 2018.