Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
15 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 25 april 2016 is gewezen in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1976, was betrokken bij een verkeersongeval waarbij lichamelijk letsel is ontstaan. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat D. Vermaat uit Barendrecht. In de schriftelijke middelen van cassatie die zijn ingediend, werden verschillende punten aan de orde gesteld, waaronder de motivering van de bewezenverklaring, de begrijpelijkheid van de vaststellingen over de oorzaak van het ongeval, en de alternatieve scenario's die door de verdachte zijn aangedragen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Gezien de opgelegde taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, en de mate van overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad besloten om geen rechtsgevolg te verbinden aan de overschrijding van de termijn en volstaat met het oordeel dat deze is overschreden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 15 mei 2018 het beroep verworpen.