ECLI:NL:HR:2018:707

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
17/01023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de verdachte in cassatie wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1982, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, wat betekent dat hij niet kan worden ontvangen in zijn beroep.

De uitspraak van de Hoge Raad, gedateerd op 15 mei 2018, bevestigt dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier H.J.S. Kea aanwezig was. De zaak is samenhangend met andere zaken, genummerd 16/03963, 16/03980 en 16/04436, maar de focus ligt hier op de ontvankelijkheid van de verdachte in het cassatieberoep.

Uitspraak

15 mei 2018
Strafkamer
nr. S 17/01023
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 juli 2016, nummer 22/005438-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 mei 2018.