ECLI:NL:HR:2018:723

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
17/01273
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verjaring en tekortkoming in nakoming van een overeenkomst totstandbrenging onroerendgoedproject

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over de verjaring en tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst tot de totstandbrenging van een onroerendgoedproject. Eiseres 1, eiseres 2 en eiser 3, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.E. Bruning, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest was eerder gewezen op 13 december 2016 en betrof een geschil dat zich voordeed in de feitelijke instanties, waar de rechtbank Midden-Nederland eerder vonnissen had gewezen op 8 januari 2014 en 8 oktober 2014.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de eisers in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van de verweerster niet aan de orde.

De Hoge Raad heeft de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die zijn begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan. De uitspraak is openbaar gedaan door raadsheer T.H. Tanja-van den Broek, die ook als voorzitter optrad.

Uitspraak

18 mei 2018
Eerste Kamer
17/01273
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [eiseres 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. [eiser 3] ,
gevestigd te [woonplaats] , België,
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en [verweerster] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/16/351100/HA ZA 13-636 van de rechtbank Midden-Nederland van 8 januari 2014 en 8 oktober 2014;
b. het arrest in de zaak 200.162.056 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 december 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van de beroepen ingediend en vorderen over en weer wettelijke rente over de toe te wijzen proceskosten.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor [verweerster] mede door mr. K.J.O. Jansen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het principaal beroep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 30 maart 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
18 mei 2018.