Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
22 mei 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 21 juli 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte. De verdachte is in deze zaak aangeklaagd voor het verwerven en in het bezit hebben van kinderporno, zoals geregeld in artikel 240b, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, en voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals geregeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij onder andere werd betoogd dat het Hof onterecht gebruik heeft gemaakt van eigen waarnemingen die niet tijdens de terechtzitting zijn gepresenteerd. De Hoge Raad heeft op 22 mei 2018 uitspraak gedaan en geoordeeld dat het Hof zijn eigen waarneming zonder schending van enige rechtsregel in de bewijsvoering heeft kunnen betrekken. De Hoge Raad oordeelde dat de verdediging niet is verrast door het gebruik van deze waarneming voor het bewijs, omdat zij hiermee rekening had moeten houden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, en concludeert dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, zonder dat verdere motivering noodzakelijk is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.