ECLI:NL:HR:2018:742

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
16/06043
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van de beslissing van het Hof inzake de toewijzing van schadevergoeding aan benadeelde partij in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was veroordeeld voor het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van ramen op 17 mei 2015 te Arnhem. Het Hof had de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [betrokkene 1], toegewezen ter hoogte van € 696,-. Echter, de Hoge Raad constateerde dat er een vergissing was gemaakt in de toewijzing van de vordering. De benadeelde partij was in feite de rechtspersoon [A] BV, en niet [betrokkene 1]. De Hoge Raad heeft de beslissing van het Hof verbeterd door te verduidelijken dat het toegewezen bedrag aan schadevergoeding van € 696,- aan [A] BV moet worden toegekend, en niet aan [betrokkene 1]. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, omdat het middel geen grondslag had voor cassatie. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste identificatie van benadeelde partijen in strafzaken en de noodzaak om juridische documenten zorgvuldig op te stellen.

Uitspraak

22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/06043
SA/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 augustus 2016, nummer 21/000192-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij aan [betrokkene 1] onbegrijpelijk is.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 17 mei 2015 te Arnhem opzettelijk en wederrechtelijk een aantal ramen, ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield."
3.2.2.
De bestreden uitspraak houdt het volgende in:
"Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 696,- (zeshonderdzesennegentig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 696,- (zeshonderdzesennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 (dertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
3.2.3.
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een "schadeopgaveformulier misdrijven" op naam van de rechtspersoon [A] BV als benadeelde partij, welk formulier is ingevuld door [betrokkene 1]. Dat formulier houdt in als vordering van de benadeelde partij een totaalbedrag van € 1.415,80 ter zake van materiële schade bestaande uit "herstelkosten glas in lood ramen".
3.2.4.
Bij voornoemd schadeopgaveformulier zijn als bijlagen uittreksels Kamer van Koophandel gevoegd van 30 december 2015 die inhouden dat [betrokkene 1] als algemeen directeur en bestuurder van die rechtspersoon staat ingeschreven.
3.2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2016 houdt in:
"Tevens is de benadeelde partij [betrokkene 1] ter terechtzitting aanwezig.
(...)
[betrokkene 1] wordt als benadeelde partij in de gelegenheid gesteld om het woord te voeren. Vervolgens deelt hij mee, zakelijk weergegeven:
In eerste aanleg ben ik als benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard in de ingediende vordering tot schadevergoeding betreffende de herstelkosten van de glas in lood ramen. De oorspronkelijke vordering ter hoogte van € 1.415,81 wordt in hoger beroep gehandhaafd. Verder heb ik geen aanvullende opmerkingen ter zake van de ingediende vordering."
3.3.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 696,- aan de benadeelde partij [betrokkene 1]. Voorts heeft het Hof onder aanhaling van art. 36f Sr aan de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 696,- ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1] met de bepaling dat, bij gebreke van betaling en verhaal, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 13 dagen.
3.4.
In aanmerking genomen dat het voornoemde onder 3.2.3 opgenomen stuk inhoudt dat niet [betrokkene 1] maar de rechtspersoon [A] BV zich als benadeelde partij heeft gevoegd, heeft het Hof kennelijk bij vergissing bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in het dictum de naam [betrokkene 1] genoemd in plaats van de naam van de rechtspersoon [A] BV.
De Hoge Raad leest de beslissing van het Hof in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen zodat het niet tot cassatie kan leiden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verstaat het dictum in de bestreden uitspraak aldus dat:
(i) het toegewezen bedrag aan schadevergoeding van € 696,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening wordt toegekend aan de benadeelde partij [A] BV;
(ii) de verplichting tot betaling aan de Staat van € 696,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2015 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van het slachtoffer wordt opgelegd ten behoeve van [A] BV;
verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 mei 2018.