ECLI:NL:HR:2018:749

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
16/03361
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van een frietwagen door middel van een valse sleutel en de juridische kwalificatie van het begrip 'valse sleutel' in het strafrecht

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van diefstal van een frietwagen. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft samen met anderen in de periode van 19 tot en met 21 oktober 2013 in Heeze, gemeente Heeze-Leende, een frietwagen weggenomen die toebehoorde aan [A]. De toegang tot de plaats des misdrijfs is verkregen door middel van een valse sleutel. De verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat de dagvaarding nietig is omdat er een feitelijke omschrijving van het begrip 'valse sleutel' ontbreekt. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht berust op een onjuiste opvatting over de kwalificatie van het begrip 'valse sleutel'. Dit begrip is niet van louter kwalificatieve aard, maar heeft ook feitelijke implicaties. Hierdoor kan het verweer dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig is, niet voor het eerst in cassatie worden gevoerd. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de eerdere uitspraak van het Hof.

Uitspraak

22 mei 2018
Strafkamer
nr. S 16/03361
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 juni 2016, nummer 20/002269-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof heeft verzuimd de dagvaarding ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit nietig te verklaren aangezien een feitelijke omschrijving van het begrip 'valse sleutel' ontbreekt.
2.2.1.
Aan de verdachte is primair tenlastegelegd dat:
"hij in de periode 19 oktober 2013 tot en met 21 oktober 2013 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit bedrijfspand ([a-straat 1]) heeft weggenomen een frietwagen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 20 oktober 2013 te Heeze, gemeente Heeze-Leende, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in bedrijfspand ([a-straat 1]) heeft weggenomen een frietwagen, toebehorende aan [A], waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van een valse sleutel."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2013, weergegeven op p. 11 t/m 13 van het eindproces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (hoofdagent van politie), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Ik ben de eigenaar van [A] (het hof begrijpt: [A]) en zodanig bevoegd tot het doen van aangifte. Op dinsdag 16 oktober 2013 heb ik mijn frietwagen voorzien van het Nederlandse kenteken [AA-00-BB] geparkeerd in mijn bedrijfsloods aan [a-straat 1] te Heeze, gemeente Heeze-Leende.
Op zaterdag, in de middag een keer, heeft een collega van mij nog gezien dat de frietwagen in de loods stond. In de loods stonden in totaal 6 frietwagens waarvan er 5 bedrukt waren met het logo van [A], de andere frietwagen was nog niet voorzien van belettering.
Op maandag 21 oktober 2013 omstreeks 13.00 uur kwam ik weer bij de loods en zag ik dat de frietwagen zonder belettering ontvreemd was uit de loods. Ik zag dat er geen schade was aan de rolpoort dan wel aan de toegangsdeur.
Ik zag dat de toegangsdeur, welke aan de zijkant van de loods zit, van het slot was. Deze is normaal altijd op slot. Aan de deur waren verder geen braaksporen te zien. Van deze toegangsdeur hebben maar 4 personen een sleutel. De rolpoort is voorzien van een toegangscode en deze is maar bij 6 mensen bekend.
Een buurtbewoner heeft gezien dat er zondag 20 oktober 2013 omstreeks 10.00 uur een donkergrijze Mercedes met desbetreffende frietwagen is weggereden vanaf mijn loods.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
2. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van de politierechter d.d. 15 juli 2015, weergegeven op pagina 2 van het van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal, voor zover inhoudende:
Ik heb samen met drie andere personen op 20 oktober 2013 in Heeze de frietwagen van [A] weggenomen. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn met de sleutel, die ik aan hen heb gegeven, de loods binnengegaan. Deze sleutel is bij mij in de brievenbus gegooid. Ik heb hen voor hun aandeel in de diefstal een bepaald geldbedrag gegeven. Wij zijn naar het bedrijfspand van [betrokkene 1] gegaan met de intentie de frietwagen weg te nemen. Ik wist ook dat we om in de loods te kunnen komen moesten beschikken over de code.
3. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 11 september 2014, weergegeven op p. 88 t/m 89 van het eindproces-verbaal, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] (hoofdagent van politie) en [verbalisant 3] (hoofdagent van politie), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik weet ook waar de frietkar is, maar als ik dat zeg dan weten ze meteen van wie het komt.
Ik wil u opmerken dat ik 3 dagen voordat de diefstal gepleegd is van de frietkar ik een telefoontje heb gekregen van iemand. Deze persoon vertelde mij dat een frietwagen in een loods in Heeze weg moest. Ik kreeg het adres wel door maar weet niet meer welk adres genoemd is. Ik wil niet zeggen wie deze persoon is. Twee dagen na dit telefoontje kreeg ik een sleutel van de loods waar deze frietkar in stond in de brievenbus. Deze sleutel heeft de persoon waarmee ik telefonisch gesproken heb in de brievenbus gegooid. Deze sleutel betrof een sleutel waarmee we de voordeur van de loods konden openen.
4. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 20 augustus 2014, weergegeven op p. 73 t/m 77 van het eindproces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [betrokkene 4]:
Ik zei nog tegen [verdachte] (het hof: verdachte): 'Wat moet je ermee?'. [verdachte] zei mij dat ik me er niet mee moest bemoeien. [verdachte] heeft mij alleen gezegd dat hij een opdracht had gekregen van iemand die problemen had met de eigenaar van de frietkar en hij daarom de frietkar moest stelen van deze "opdrachtgever".
5. Een proces-verbaal van verhoor d.d. 23 september 2014, weergegeven op p. 95 t/m 97 van het eindproces-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] (hoofdagent van politie), voor zover inhoudende als verklaring van medeverdachte [betrokkene 3]:
[verdachte] (het hof: verdachte) liet ons een envelop zien met daarin een brief en een sleutel, was echt een lange brief met veel tekst. In de brief stond het adres van de ruimte waar de frietwagen zou staan, ergens in Brabant. Bij de brief zat een sleutel welke bestemd was om de loods te kunnen openen waar de frietwagen in stond. In de brief stond een hele uitleg hoe we te werk moesten gaan om de frietwagen weg te halen. Er stond in welke deur we moesten hebben van die loods, hoe we moesten rijden, welke stekker we moesten hebben en welke frietwagen we moesten hebben. Aan de hand van deze brief die [verdachte] per post opgestuurd heeft gekregen wisten we precies waar we moesten zijn en hoe we binnen konden komen met de sleutel in de loods.
Zowel [betrokkene 2] als de vriendin van [verdachte] wisten precies wat we gingen doen en hebben bovenstaand verhaal van [verdachte] gehoord in de flat voordat we zijn aangereden."
2.3.
De klacht berust kennelijk op de opvatting dat het in de tenlastelegging en bewezenverklaring gebezigde, aan art. 311, eerste lid onder 5°, Sr ontleende begrip 'valse sleutel' van louter kwalificatieve aard is. Die opvatting is onjuist. Dit brengt mee dat het verweer dat de dagvaarding gedeeltelijk nietig is op grond van een onvoldoende feitelijke omschrijving van de tenlastegelegde gedraging, bestaande uit het zich toegang verschaffen door middel van een valse sleutel, samenhangt met waarderingen van feitelijke aard, zodat dit verweer niet voor het eerst in cassatie kan worden gevoerd.
2.4.
In zoverre faalt het middel.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 mei 2018.