ECLI:NL:HR:2018:785

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
17/05129
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag ex art. 94 Sv en belang van strafvordering in Belgisch rechtshulpverzoek

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het klaagschrift van de klager, die verdachte is in een Belgisch onderzoek, gegrond werd verklaard. De Rechtbank had geoordeeld dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 27.000,- aan de klager. Dit beslag was gelegd ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten op basis van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte alleen heeft gekeken naar de status van de klager in Nederland en niet heeft meegewogen dat het strafvorderlijk belang ook de Belgische context omvat. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt dat bij de beoordeling van een klaagschrift het belang van strafvordering niet beperkt mag worden tot het Nederlandse strafvorderlijke belang, maar ook de internationale context in acht moet worden genomen. De beslissing van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de reikwijdte van het strafvorderlijk belang in internationale rechtshulpverzoeken verduidelijkt.

Uitspraak

29 mei 2018
Strafkamer
nr. S 17/05129 B
LBS/SK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 14 september 2017, nummer RK 17/427, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de Rechtbank dat het beklag gegrond is, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans dat dit oordeel ontoereikend gemotiveerd is.
2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van een onder de klager inbeslaggenomen geldbedrag, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"2. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat onder hem beslag is gelegd op een geldbedrag van € 27.000,-. Vervolgens is door de officier van justitie verlof verzocht ex artikel 552p Sv ter overdacht van de gelden aan de Belgische autoriteiten. Het verzochte verlof is ten aanzien van dit geldbedrag bij beschikking van 20 december 2016 afgewezen. Een gelijktijdig door klager ingediend verzoek tot teruggave van het geldbedrag aan hem is bij beschikking van 20 december 2016 eveneens afgewezen. Klager stelt dat de gelden aan hem toebehoren en dat deze aan hem zijn geleend door [betrokkene 1] , die zulks ook schriftelijk verklaard heeft. Naast zijn verklaring is ook de herkomst van de gelden aangetoond. [betrokkene 1] voornoemd heeft op 8 september 2015 een geldbedrag van € 265.000,- uitgekeerd gekregen en heeft hiervan dus € 27.000,- uitgeleend aan klager. Nu het verlof tot overdracht was geweigerd, kon dit niet langer dienen als grondslag voor de inbeslagname c.q. het in beslag houden van het geldbedrag. De verdediging heeft op 31 januari 2017 het Openbaar Ministerie verzocht kenbaar te maken wat de grondslag van het uitblijven van de teruggave was, waarop geen enkele reactie is gekomen. De verdediging heeft dit verzoek op 21 februari 2017 herhaald, maar wederom is een reactie uitgebleven. Klager resteert geen andere optie dan zich opnieuw tot de rechtbank te wenden met het verzoek het klaagschrift gegrond te verklaren en de teruggave van het geldbedrag aan klager te gelasten.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geldbedrag, ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten, in beslag is genomen. Klager is verdachte in een Belgisch onderzoek, is daartoe aangehouden en gehoord. Het is de officier van justitie niet bekend hoe de stand van zaken met betrekking tot dit onderzoek in België is. In afwachting van de uitkomst van het Belgische onderzoek, waarbij mogelijk een confiscatiebeslissing (een verbeurdverklaring) zal volgen, dient het beslag gehandhaafd te blijven.
De raadsman heeft gepersisteerd bij het klaagschrift. Met betrekking tot het verzoek tot overdracht van de stukken van overtuiging is in december 2016 beslist dat het geldbedrag niet mocht worden overgedragen. Inmiddels bevindt het geld zich zonder enige juridische grondslag bij het Openbaar Ministerie in Nederland. Klager is geen verdachte in een Nederlands onderzoek. Zo dit wel het geval zou zijn, dan had hij al gehoord kunnen worden of hadden er bij de rechter-commissaris getuigen kunnen worden gehoord. Van de zijde van het Openbaar Ministerie komt geen enkele reactie. Inmiddels is, na de beslissing tot overdracht van de stukken van december 2016, bijna een jaar verstreken. Het Openbaar Ministerie en de Belgische autoriteiten hebben inmiddels ruimschoots de tijd gehad voor nader onderzoek. Het gaat niet aan dat het beslag op het geld in Nederland blijft voortduren in afwachting van een beslissing in het onderzoek van de Belgische autoriteiten. Het geld is onder klager in beslag genomen en dient aan hem geretourneerd te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het beslag is, ter uitvoering van een rechtshulpverzoek van de Belgische autoriteiten, gelegd op grond van artikel 94 Sv.
Aan het verzoek tot overdracht van stukken van overtuiging ex artikel 552p Sv is bij beslissing van de rechtbank van 20 december 2016 gevolg gegeven, met uitzondering van de in beslag genomen geldbedragen.
De rechtbank dient na te gaan of het belang van strafvordering verlangt dat het beslag wordt voortgezet. Hiervan is sprake wanneer het in beslag houden van het voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dan wel wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
De rechtbank stelt voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingszaak te treden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag gehandhaafd dient te blijven, in afwachting van de uitkomst van het Belgische onderzoek, waarbij mogelijk een confiscatiebeslissing (een verbeurdverklaring) zal volgen.
Niet gesteld of gebleken is dat klager verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland en dat het beslag op het geld om die reden gehandhaafd dient te blijven.
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van het geldbedrag aan klager en [dat] het klaagschrift gegrond [dient] te worden verklaard.
3. De beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen aan klager."
2.3.1.
Ingeval de rechter bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag beoordeelt of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, dient de Rechtbank in aanmerking te nemen dat het strafvorderlijk belang niet beperkt is tot het Nederlandse strafvorderlijke belang. (Vgl. HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:385, NJ 2016/164, rov. 2.3.1.)
2.3.2.
Door haar oordeel dat het strafvorderlijk belang zich niet verzet tegen teruggave van het geldbedrag aan de klager alleen te baseren op de omstandigheid dat niet gesteld of gebleken is dat de klager verdachte is in een strafrechtelijk onderzoek in Nederland, heeft de Rechtbank het voorgaande miskend.
2.3.3.
Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018.