Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 18 januari 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1979, was betrokken bij een criminele organisatie die zich jarenlang bezighield met het plegen van verschillende misdrijven, waaronder fraude met kinderopvangtoeslagen, sealbagfraude en witwassen. De Hoge Raad heeft op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder zaaknummer 17/00519.
De advocaat van de verdachte, H.M.W. Daamen, heeft een schriftuur ingediend, maar de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moet worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft daarom besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak heeft ook samenhang met andere zaken, waaronder 17/00367, 17/00517, 17/00518, 17/03078 en 17/03080.