3.3Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de investeringen die Pearson heeft gedaan met name zien op het ontwikkelen en controleren van (de inhoudelijke waarde/deugdelijkheid van) het toetsingsmateriaal dat in de normtabellen ten behoeve van de afname van de tests wordt weergegeven – en derhalve op het creëren van data – en niet op de wijze van ontsluiting van dit materiaal, zodat geen sprake is van substantiële investeringen in de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud van de databank als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder a, Databankenwet.
3.4.1Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
3.4.2In Richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PbEU 1996, L 77/20; hierna: de Databankenrichtlijn) is voorzien in een
sui generisrecht voor de fabrikant van een databank om de opvraging en het hergebruik van de inhoud van de databank te verbieden (art. 7). De Databankenrichtlijn heeft, blijkens overwegingen 9, 10 en 12 van de considerans, tot doel de investeringen in systemen voor de opslag en verwerking van gegevens te bevorderen en te beschermen en zo bij te dragen aan de ontwikkeling van de informatiemarkt.
3.4.3Het
sui generisrecht is in het Nederlandse recht geïmplementeerd in de Databankenwet. Art. 1 lid 1, aanhef en onder a, Databankenwet definieert, overeenkomstig art. 1 lid 2 en art. 7 lid 1 Databankenrichtlijn, een databank als een verzameling van werken, gegevens of andere zelfstandige elementen die systematisch of methodisch geordend en afzonderlijk met elektronische middelen of anderszins toegankelijk zijn en waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering. Art. 2 Databankenwet verleent de producent van een databank het uitsluitend recht om toestemming te verlenen voor een aantal in die bepaling nader omschreven handelingen.
3.4.4Onderdeel van de hiervoor in 3.4.3 aangehaalde definitie, en daarmee voorwaarde voor bescherming van een databank in de zin van de Databankenrichtlijn en de Databankenwet, is dat sprake moet zijn van een verzameling van ‘zelfstandige elementen’. Uit de rechtspraak van het HvJEU blijkt dat het daarbij gaat om elementen die van elkaar kunnen worden gescheiden zonder dat daardoor de informatieve, literaire, artistieke, muzikale of andersoortige inhoud ervan wordt aangetast. De waarde van de informatieve inhoud van een element van een verzameling wordt niet aangetast indien dat element, nadat het uit die verzameling is gelicht, een zelfstandige informatieve waarde behoudt. De zelfstandige informatieve waarde van een element dat uit een verzameling is gelicht moet worden beoordeeld in het licht van de waarde die de informatie heeft voor welke derde dan ook die belangstelling toont voor dat element, en niet in het licht van de waarde die deze informatie heeft voor een typische gebruiker van die verzameling. Een zelfstandig element kan bestaan niet alleen in een op zichzelf staand gegeven maar ook in een combinatie van gegevens. (Zie voor het voorgaande: HvJEU 29 oktober 2015, zaak C-490/14, ECLI:EU:C:2015:735 (Freistaat Bayern/Verlag Esterbauer), punten 17, 20, 22, 23 en 27.)
3.4.5Het begrip ‘investering in de verkrijging’ van de inhoud van de databank moet aldus worden opgevat dat het duidt op de middelen die worden aangewend om bestaande zelfstandige elementen te verkrijgen en in deze databank te verzamelen, met uitsluiting van de middelen die worden aangewend voor het creëren van die elementen (zie onder meer HvJEU 9 november 2004, zaak C-444/02, ECLI:EU:C:2004:697 (Fixtures Marketing/OPAP), punt 40).
3.4.6Het begrip ‘investering in de controle’ van de inhoud van de databank moet aldus worden opgevat dat het ziet op de middelen die worden aangewend voor de controle van de juistheid van de gezochte elementen, zowel bij de samenstelling van de databank als tijdens het functioneren ervan, teneinde de betrouwbaarheid van de informatie in deze databank te waarborgen. De middelen die worden aangewend voor de controle in de fase waarin gegevens of andere elementen worden gecreëerd die vervolgens in een databank worden opgenomen, hebben daarentegen betrekking op dit creëren, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden bij de beoordeling of sprake is van een substantiële investering in het kader van art. 7 lid 1 Databankenrichtlijn. (HvJEU 9 november 2004, zaak C-203/02, ECLI:EU:C:2004:695 (The British Horseracing Board/William Hill), punt 34)
3.4.7Het begrip ‘investering in de presentatie’ van de inhoud van de databank moet, ten slotte, aldus worden opgevat dat het ziet op de middelen die worden aangewend om deze databank gegevens te kunnen laten verwerken, dat wil zeggen hetgeen is gedaan met het oog op de systematische of methodische ordening van de in deze databank opgenomen elementen en de organisatie van de afzonderlijke toegankelijkheid daarvan (zie het hiervoor in 3.4.5 genoemde arrest in de zaak Fixtures Marketing/OPAP, punt 43).
3.5.1Onderdeel I van het middel klaagt dat het hof het begrip ‘creëren van gegevens’, zoals dit volgt uit de rechtspraak van het HvJEU, te breed heeft uitgelegd. Ten onrechte heeft het hof aangenomen dat het creëren van gegevens ook bestaande gegevens kan omvatten, terwijl in de rechtspraak van het HvJEU de begrippen ‘gecreëerde’ en ‘bestaande’ gegevens elkaar uitsluiten (onderdeel I (a)). Het creëren van de inhoudelijke waarde van een bestaand gegeven, dan wel het combineren van drie bestaande elementen in een tabel, staat niet gelijk aan het creëren van een nieuw gegeven. De vraag of de maker van een databank inhoudelijke waarde voor deze bestaande gegevens creëert, is irrelevant. De plaatsing van een gegeven in een databank brengt immers reeds mee dat inhoudelijke waarde aan het gegeven wordt toegevoegd, terwijl het combineren van bestaande gegevens in een tabel juist onderdeel uitmaakt van de menselijke, technische en financiële inspanning die de fabricage van databanken vergt (onderdelen I (b) en I (c)). De bewerking of aanpassing van bestaande ruwe meetgegevens die uit de bestaande werkelijkheid zijn verkregen, ten behoeve van het optimaal functioneren van de databank, valt onder het begrip investering in de verkrijging en controle van de inhoud van de databank en leidt niet tot de creatie van nieuwe gegevens (onderdeel I (d)).
3.5.2Blijkens het slot van rov. 3.6.1 is het hof tot het oordeel gekomen dat uitsluitend de in de normtabellen opgenomen normgegevens, bestaande in de combinatie van drie elementen (aangeduid als range, schaal, categorie), kunnen worden aangemerkt als gegevens met zelfstandige informatieve waarde, en dus als ‘zelfstandige elementen’ in de zin van art. 1 lid 1, aanhef en onder a, Databankenwet. Anders dan in onderdeel I (a) wordt betoogd, heeft het hof daarmee niet aangenomen dat ook bestaande gegevens kunnen worden gecreëerd. De normgegevens zijn naar het oordeel van het hof immers nieuwe zelfstandige elementen. Daarbij heeft het hof (in rov. 3.6.1) met het creëren van “inhoudelijke waarde” klaarblijkelijk het oog op de creatie van de zelfstandige informatieve waarde die leidt tot het ontstaan van een nieuw element en niet op het toevoegen van inhoudelijke waarde aan een reeds bestaand element door opneming in een databank. Voorts geeft het oordeel dat een combinatie van gegevens een zelfstandig element kan opleveren, gelet op de hiervoor in 3.4.4 (slot) weergegeven uitleg van het HvJEU, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en wordt dat oordeel in onderdeel II ook overigens tevergeefs bestreden (zie hierna in 3.6).
3.5.3Uitgaande van zijn vaststelling dat de hiervoor in 3.5.2 genoemde normgegevens dienen te worden aangemerkt als de zelfstandige elementen bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder a, Databankenwet, heeft het hof, overeenkomstig de hiervoor in 3.4.5 en 3.4.6, tweede volzin, weergegeven rechtspraak van het HvJEU, in rov. 3.6.2 de door Pearson gestelde investeringen die betrekking hebben op de totstandkoming van die normgegevens, terecht buiten beschouwing gelaten. In dat oordeel ligt voorts besloten dat uitsluitend de resterende investeringen van Pearson betrekking hebben op de “ontsluiting” van de normgegevens, waarmee het hof kennelijk bedoelt: de presentatie daarvan in de normtabellen. Aldus verstaan geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (zie hiervoor in 3.4.7). Onbegrijpelijk is het evenmin.
3.5.4Op het voorgaande stuiten alle klachten van onderdeel I af.