ECLI:NL:HR:2018:916

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
17/01483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van synagoge voor handelen rabbijn bij echtscheiding naar Joods recht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerder arrest van 18 maart 2011. De eiser, wonende te [woonplaats], had beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Den Haag van 23 september 2014, 23 juni 2015 en 29 november 2016. De eiser vorderde schadevergoeding na (gedwongen) instemming met echtscheiding naar Joods recht, waarbij de zorgplicht van de synagoge om onrechtmatig handelen te voorkomen ter discussie stond. De synagoge, vertegenwoordigd door de Nederlandse Israëlitische Hoofdsynagoge, was verweerder in het principaal cassatieberoep en eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 lid 1 RO, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep niet aan de orde. De Hoge Raad heeft de eiser bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de synagoge zijn begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van religieuze instellingen in het kader van onrechtmatige daden en de aansprakelijkheid voor handelen van hun vertegenwoordigers, in dit geval de rabbijn, in situaties die voortvloeien uit religieuze praktijken.

Uitspraak

15 juni 2018
Eerste Kamer
17/01483
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER in het principaal cassatieberoep, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: aanvankelijk mr. A.H.H. Conradi-Vermeulen; thans mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
NEDERLANDSE ISRAËLITISCHE HOOFDSYNAGOGE h.o.d.n. Joodse Gemeente Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in het principaal cassatieberoep, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en NIHS.

1.Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. zijn arrest in deze zaak van 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571, NJ 2012/315;
b. de arresten in de zaak 200.103.964/01 van het gerechtshof Den Haag van 23 september 2014, 23 juni 2015 en 29 november 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof van 23 september 2014, 23 juni 2015 en 29 november 2016 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. NIHS heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor NIHS toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principaal beroep.
De advocaat van NIHS heeft bij brief van 13 april 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NIHS begroot op € 854,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president G. de Groot op 15 juni 2018.