Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.Beslissing
15 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 december 2017. De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep niet op de juiste wijze was ingesteld, omdat de procesinleiding niet langs elektronische weg was ingediend, zoals vereist in artikel 30c lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarnaast voldeed de procesinleiding niet aan de eisen van artikel 407 lid 3 Rv, omdat er geen advocaat bij de Hoge Raad was aangewezen die [eiser] in het geding in cassatie zou vertegenwoordigen.
De Hoge Raad merkte op dat deze verzuimen hersteld konden worden door de procesinleiding opnieuw in te dienen, maar [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de verzuimen binnen twee weken te herstellen. Dit leidde tot de conclusie dat [eiser] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn cassatieberoep.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de procesuele vereisten bij het indienen van een cassatieberoep. De Hoge Raad verklaarde [eiser] niet-ontvankelijk in zijn beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.