Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3. Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het betreft een strafzaak waarin de verdachte, geboren in 1985, is beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte en zijn vader hebben het slachtoffer bij de keel vastgepakt en in een verwurging genomen, terwijl zij daarnaast met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer hebben geschopt. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de klachten die door de verdachte zijn ingediend, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, gehoord de Procureur-Generaal, het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.