Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
19 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 2 oktober 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1983, heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat hij niet door een raadsman is vertegenwoordigd bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, zoals vereist door artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor is de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 19 juni 2018. De raadsheer E.S.G.N.A.I. van de Griend heeft het arrest gewezen, waarbij de griffier S.P. Bakker aanwezig was. De beslissing houdt in dat de Hoge Raad de verdachte niet-ontvankelijk verklaart in zijn beroep, omdat de noodzakelijke procedurele stappen niet zijn nageleefd. Dit arrest benadrukt het belang van het indienen van middelen van cassatie binnen de gestelde termijnen, en de gevolgen van het niet naleven van deze termijnen voor de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie.