ECLI:NL:HR:2018:995

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
16/06078
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van het rijden met een ongeldig rijbewijs en terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs, maar betwistte dat hij op de hoogte was van de ongeldigverklaring. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring, die stelde dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was, niet voldoende was onderbouwd. De Hoge Raad merkte op dat uit de beschikbare bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Dit was van belang omdat de verdachte eerder was veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, maar de Hoge Raad concludeerde dat dit niet automatisch betekende dat hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad vernietigde de eerdere uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de kennis van de verdachte over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs.

Uitspraak

26 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/06078
KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 november 2016, nummer 23/000661-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 11 december 2013 te Amsterdam, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een categorie van motorrijtuigen, te weten BE, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Hobbemakade, als bestuurder een motorrijtuig (personenauto) van die categorie heeft bestuurd."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL133G-2013304641-10 van 11 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 11 december 2013 reden wij in burger gekleed, belast met een speciale opdracht, in een niet herkenbaar politievoertuig op de openbare weg, Scheldestraat te Amsterdam. Aldaar zagen wij een personenauto rijden voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Wij wilden het voertuig stilzetten en controleren op rij- en kentekenbewijs. Derhalve hebben wij het voertuig een stopteken gegeven waar gehoor aan werd gegeven op de openbare weg, Hobbemakade te Amsterdam.
Ik, [verbalisant 2], heb de bestuurder vervolgens aangesproken en zijn rij- en kentekenbewijs gevorderd. De bestuurder overhandigde mij een rijbewijs op naam van [betrokkene 1]. Ik zag dat de foto op het rijbewijs niet overeenkwam met de persoon welke voor mij stond. Ik heb de bestuurder meerdere malen gevraagd of hij deze persoon was. De bestuurder gaf telkens aan dat hij degene was welke op het rijbewijs staat.
Tijdens het gesprek met de verdachte bemerkte ik dat de ogen van de verdachte bloeddoorlopen waren en zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van een alcoholhoudende stof. Hierop heb ik de verdachte medegedeeld dat hij ook is aangehouden terzake rijden onder invloed en terzake opgeven valse naam en verduistering.
2. Een proces-verbaal van bevinding en voorgeleiding i.v.m. aanhouding met nummer PL33F-2013304641-3 van 11 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 11 december 2013 werd voor mij, [verbalisant 3], inspecteur van Politie Amsterdam-Amstelland, hulpofficier van justitie, op de locatie Ferdinand Bolstraat 190192, 1072 LW Amsterdam, geleid een verdachte welke weigerde een naam op te geven aan mij, bij de inboeking en voorgeleiding. Hij werd verdacht van overtreding van artikel 227a Wetboek van Strafrecht (valse identiteit opgeven).
Wel had de man een oud rijbewijs hij zich. De (pas)foto op dit rijbewijs toonde in het geheel niet de gelijkenis zoals het gelaat van verdachte. Ik heb verdachte ingeboekt als NN (BVH Nn p1133f m 131211 0123). Ik heb de verdachte vervolgens medegedeeld de reden van zijn aanhouding en voorgeleiding. Verdachte gaf aan niet mee te willen werken aan zijn voorgeleiding en het opgeven van zijn juiste identiteitsgegevens.
De verdachte onderging vervolgens een insluitingsfouillering. Hierbij legde hij verschillende papieren op de balie. Hierbij zat een verzekeringspas op naam van [betrokkene 1]. Vervolgens bleek uit onderzoek in de verschillende politiesystemen dat de verdachte was genaamd:
Achternaam : [verdachte]
Voornaam : [voornaam verdachte]
Tevens bleek hierbij dat de verdachte stond gesignaleerd en dat zijn rijbewijs was ingevorderd.
3. Een proces-verbaal van 11 december 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ik verklaar dat de op deze foto afgebeelde persoon [foto PL12HL:09:00308 (07-05-2009) onderschrift [verdachte], geboren [geboortedatum]-1986 te [geboorteplaats]] en de in het proces-verbaal, nummer 201330464-1 genoemde verdachte, qua uiterlijk een en dezelfde persoon is en dat de uiterlijke kenmerken van de verdachte overeenkomen met geplaatste foto, welke foto gelijkend is met de aangehouden verdachte. Het betreft hierbij een en dezelfde persoon.
4. Het besluit van het CBR van 15 augustus 2011 met nummer 2011001544, betreffende vorderingsprocedure volgens de artikelen 130-134a Wegenverkeerswet 1994, namens de algemeen directeur van het CBR, opgemaakt door [betrokkene 2], manager Vorderingen, divisie Rijgeschiktheid.
Dit besluit houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Het CBR heeft [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1986, een onderzoek opgelegd om te beoordelen of voldaan is aan de geschiktheidseisen om een motorrijtuig te besturen. De keurend arts heeft de onderzoeksresultaten vastgelegd in een verslag van bevindingen. Na ontvangst van dit verslag hebben wij de uitslag van het onderzoek vastgesteld. Deze uitslag hebben wij aan u bekend gemaakt op 22 juli 2011.
Besluit
Uw rijbewijs (het hof begrijpt: categorie BE) is ongeldig vanaf de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
Samengevat
U voldoet niet aan de eisen van geschiktheid.
Uw rijbewijs is ongeldig verklaard voor alle categorieën.
5. Een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2016, de verdachte betreffend.
Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum beslissing: 13 maart 2012 Politierechter Utrecht
Feit 2: artikel 9 lid 2 Wegenverkeerswet 1994
Status: onherroepelijk 9 april 2013
Beslissing: 15 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen; executie 6 november 2013 - 10 februari 2015."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"De raadsman heeft betoogd dat de verdachte niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof verwerpt dit verweer. Uit de Justitiële Documentatie van 1 november 2016 volgt dat de verdachte op 13 maart 2012 door de Politierechter te Utrecht (onder meer) voor overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 is veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen besturen voor de duur van 15 maanden. Deze veroordeling is op 9 april 2013 onherroepelijk geworden. Blijkens de Justitiële Documentatie is deze ontzegging op 6 november 2013 ingegaan en zou dus tot en met 10 februari 2015 duren.
Gelet op het voorgaande houdt het hof het ervoor dat de verdachte er in ieder geval vanaf 6 november 2013 van op de hoogte was dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat deze ongeldigverklaring op 11 december 2013 nog steeds van toepassing was."
2.3.
Anders dan het Hof heeft geoordeeld, kan uit de omstandigheid dat de verdachte bij onherroepelijk vonnis van de Politierechter van 13 maart 2012 vanwege het rijden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, is veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen en dat de executie van die rijontzegging op 6 november 2013 is ingegaan, niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Zulks volgt evenmin uit de overige bewijsmiddelen, nu daaruit niet blijkt of, en zo ja, wanneer het onder 2.2.2 in bewijsmiddel 4 weergegeven besluit van het CBR aan de verdachte is bekendgemaakt. De bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard, is daarom niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in het bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 juni 2018.