Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 juni 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1983, was beschuldigd van het mishandelen van zijn hond, een Amerikaanse Stafford genaamd Kaya, in de periode van 15 september tot en met 28 oktober 2015 te Lisse. De verdachte had de hond meerdere malen geschopt, geslagen en met voorwerpen gegooid, wat leidde tot ernstige pijn en schade aan de gezondheid en het welzijn van het dier.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de hond, als in beslag genomen voorwerp, vatbaar was voor verbeurdverklaring op basis van artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelde dat een hond, als dier met intrinsieke waarde volgens de Wet dieren, niet als voorwerp kon worden aangemerkt voor verbeurdverklaring. De Hoge Raad verwierp deze opvatting en bevestigde het oordeel van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat de hond, in dit geval, wel degelijk als voorwerp kon worden aangemerkt, omdat het bewezen verklaarde feit met betrekking tot de hond was gepleegd.
De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de verdachte faalde en verwierp het beroep. Dit arrest benadrukt de juridische status van dieren in het strafrecht en de mogelijkheid van verbeurdverklaring van dieren die slachtoffer zijn van strafbare feiten.