ECLI:NL:HR:2019:1068

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
1 juli 2019
Zaaknummer
18/03012
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Den Haag inzake hasjiesj en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2017. De verdachte, geboren in 1975, was aangeklaagd voor het aanwezig hebben van hasjiesj en witwassen, in strijd met artikel 3 en 11 van de Opiumwet en artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte werd aangetroffen met meer dan 300 gram hasjiesj en een geldbedrag van € 4.224,65. De verdediging voerde aan dat uit het bewijs niet kon worden afgeleid dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf, omdat er geen direct verband tussen het geld en een specifiek misdrijf kon worden aangetoond. De verdachte verklaarde dat het geld zijn spaargeld was, bedoeld om schulden af te lossen.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie niet kon leiden tot vernietiging van het arrest van het Gerechtshof. De Hoge Raad stelde vast dat het middel geen nadere motivering behoefde, aangezien het niet leidde tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde daarmee de uitspraak van het Gerechtshof.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03012
Datum2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 oktober 2017, nummer 22/001778-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.T.C.M. Crepin, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2019.