ECLI:NL:HR:2019:1076

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2019
Publicatiedatum
2 juli 2019
Zaaknummer
18/04284
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisaties en vervalsing van documenten met betrekking tot zorgfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 september 2017. De verdachte, geboren in 1985, was betrokken bij twee verschillende criminele organisaties die zich bezighielden met het vervalsen van documenten, het oplichten van zorgkantoren en zorgverzekeraars, en het witwassen van aanzienlijke bedragen. Dit leidde tot misbruik van het persoonsgebonden budget (PGB) en systemen voor zorg in natura, zoals vastgelegd in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.

De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of uit het bewijs kon worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van het criminele oogmerk van de organisaties. Daarnaast werd de vraag gesteld of er sprake was van verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering daarvan.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, behalve het middel dat betrekking had op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel werd gegrond verklaard, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien maanden naar negen maanden en twee weken. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04284
Datum2 juli 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 15 september 2017, nummer 22/005641-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Sytema, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch alleen wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het vierde middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze negen maanden en twee weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 juli 2019.