Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
5 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had op 15 maart 2015 een strafbeschikking ontvangen met een betalingsverplichting van € 250,- wegens opzetheling. De verdachte heeft op 16 maart 2015 verzet aangetekend tegen deze strafbeschikking. De Politierechter verklaarde het verzet op 14 maart 2016 niet-ontvankelijk, een oordeel dat door het Hof werd bevestigd. Het Hof oordeelde dat de verdachte door betaling van de strafbeschikking afstand had gedaan van zijn recht op verzet. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het oordeel van het Hof onjuist was. Volgens de Hoge Raad kan een eenmaal gedaan verzet niet vervallen enkel door vrijwillig te voldoen aan de strafbeschikking. Dit is in overeenstemming met de wetgeving, die bepaalt dat verzet niet kan worden gedaan indien de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.