Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 juli 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 oktober 2017 werd gewezen. De zaak betreft een verdachte die betrokken was bij hennepkwekerij en die in cassatie ging tegen de veroordeling. De verdachte stelde dat zij, voor zover zij heeft meegewerkt aan de hennepkwekerij, daartoe door haar man, die medeverdachte was, is gedwongen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van psychische overmacht, maar de Hoge Raad verwierp dit beroep. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit was in lijn met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is als de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.