Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 september 2017, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van moord en opzettelijke brandstichting. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte heeft samen met anderen een vuurwapen gebruikt om een kogel af te vuren op een ander in een vakantiewoning op een camping in Ewijk, wat heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte betrokken geweest bij de brandstichting van een auto waarin het stoffelijk overschot van het slachtoffer lag. De vraag die centraal staat in deze cassatie is of de bijdrage van de verdachte aan de moord van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen.
De Hoge Raad heeft op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat van de verdachte, R.P. van der Graaf, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet kan leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.