Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van een verdachte, geboren in 1978. Het beroep was ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 september 2017, met nummer 20/001537-16. De verdachte heeft geen middelen van cassatie ingediend, wat betekent dat er geen argumenten zijn aangevoerd om het eerdere oordeel van het hof te herzien. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep, omdat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verdachte niet kan worden ontvangen in het beroep, en heeft hem derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan in samenhang met andere zaken, genummerd 17/04698, 17/04738, 17/05490 en 18/00253.