ECLI:NL:HR:2019:1363

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
17/06128
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en bewijsvoering bij bedrijfsafvalstoffen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 4 december 2017. De verdachte, geboren in 1947, was beschuldigd van het zonder vergunning uitvoeren van werkzaamheden met betrekking tot bedrijfsafvalstoffen, specifiek het afgeven van valse begeleidingsbrieven aan schippers van motortankschepen. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van het opzet van de verdachte als ontoereikend gemotiveerd beoordeeld. De rechtbank had geoordeeld dat de verdachte verantwoordelijk was voor het handelen conform de geldende wet- en regelgeving, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit niet voldoende was om het opzet te onderbouwen. De zaak werd gedeeltelijk vernietigd en terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van de zaak met betrekking tot de bewezenverklaring en de strafoplegging. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat andere onderdelen van de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijven. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering en de noodzaak om opzet adequaat te motiveren in strafzaken.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/06128
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 4 december 2017, nummer 22/001770-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en I.N. Weski, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voor wat betreft de beslissingen inzake het onder 9 ten laste gelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1
Het middel richt zich onder meer tegen de bewezenverklaring van het onder 9 tenlastegelegde met de klacht dat het bewezenverklaarde opzet van [medeverdachte 1] ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 9 bewezenverklaard dat:
“ [medeverdachte 1] op tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2010 tot en met 7 november 2011 (telkens) in Nederland, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse geschriften, te weten begeleidingsbrieven - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als waren die geschriften (telkens) echt en onvervalst, en/of die valse geschriften heeft afgeleverd en/of heeft doen afleveren en voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, terwijl die [medeverdachte 1] (telkens) wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij (telkens) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken en/of dat doen gebruikmaken en dat afleveren en/of dat doen afleveren en dat voorhanden hebben en/of dat doen voorhanden hebben (telkens) hierin dat [medeverdachte 1] ervoor heeft gezorgd en/of doen zorgen dat de volgende begeleidingsbrieven en andere begeleidingsbrieven aanwezig waren voor schippers van motortankschepen en die begeleidingsbrieven heeft afgegeven en/of doen afgeven en/of doen toekomen aan schippers van motortankschepen:
een begeleidingsbrief gedateerd 6 augustus 2010 voor de schipper van het motortankschip [naam 6] en
een begeleidingsbrief gedateerd 11 januari 2011 voor de schipper van het motortankschip [naam 4] en
een begeleidingsbrief gedateerd 18 februari 2011 voor de schipper van het motortankschip [naam 2] en
een begeleidingsbrief gedateerd 23 februari 2011 voor de schipper van het motortankschip [naam 7] en
een begeleidingsbrief gedateerd 2 maart 2011 voor de schipper van het motortankschip [naam 8] en
een begeleidingsbrief gedateerd 19 oktober 2011 voor schipper van het motortankschip [naam 9] en
een begeleidingsbrief voor de schipper van het motortankschip [naam 5] ,
welke voornoemde schippers bedrijfsafvalstoffen kwamen afgeven aan [medeverdachte 1] en bestaande die valsheid hierin dat op die begeleidingsbrieven (telkens) een afvalstroomnummer stond vermeld dat (telkens) niet aan [medeverdachte 1] was afgegeven, terwijl hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven aan bovenomschreven verboden gedragingen.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2011 (...) van de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ten vervolge op proces-verbaal (...) van het Korps Landelijke Politiediensten, Dienst Waterpolitie, waarin wordt gerelateerd dat op 11 januari 2011 in Papendrecht een controle heeft plaatsgevonden van het motorschip ' [naam 4] ' is een nader onderzoek ingesteld. Dit schip had zijn ruimen met heet water gereinigd van ladingrestanten (raapzaadolie) en had dit waswater/spoelwater afgegeven aan [medeverdachte 1] . Na de afgifte had de schipper van [medeverdachte 1] een begeleidingsformulier van [medeverdachte 1] ontvangen. Dit begeleidingsformulier is als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen van de KLPD gevoegd. Een kopie hiervan wordt als bijlage 1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Ik zag dat op dit begeleidingsformulier een aantal zaken stonden vermeld:
Afvalstroomnummer: [001]
Het afvalstroomnummer is een uniek nummer, dat door de ontvanger wordt verstrekt aan de ontdoener. Dit nummer bestaat uit 12 karakters waarvan de eerste vijf posities uit het verwerkersnummer bestaan. De eerste vijf posities van bovengenoemd nummer betreft: [001] . Via controle bij het bevoegd gezag (i.d. provincie Zuid-Holland) bleek mij dat dit verwerkingsnummer niet was afgegeven aan [medeverdachte 1] te Dordrecht, maar aan [I] , gevestigd te Lexmond, een afvalvet bewerkend bedrijf.
2. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 november 2011 (...) van de politie Rotterdam-Rijnmond. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
Als de op 22 november 2011 afgelegde verklaring van [verdachte] :
Als schippers slobs aanleveren, krijgen ze een begeleidingsformulier voor afvalstoffen. Mijn zoon vult in opdracht van mij de gegevens op de formulieren in. Wat vooraf gedrukt is heeft mijn zoon in mijn opdracht gedaan. Zelf vul ik dan eventueel ontbrekende gegevens met pen in. Dat geldt voor alle begeleidingsbrieven die de politie in de administratie van [medeverdachte 1] heeft aangetroffen. Het afvalstroomnummer dat op de begeleidingsbrieven staat gebruik ik al jaren.
3. Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 november 2011 (...) van de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
Als de op 16 november 2011 afgelegde verklaring van [betrokkene 17] :
Ik ben eigenaar van de rechtspersoon [I] te Lexmond. Ik heb het bedrijf in 2008 van [betrokkene 18] overgenomen. Ik nam met die koop ook de vergunning van [betrokkene 18] over en daarmee diens verwerkersnummer [001] . Ik heb dit verwerkersnummer tot nu toe nog steeds gebruikt in mijn afvalstroomnummers. Ik heb niemand, dus ook niet [medeverdachte 1] of diens directeur [verdachte] , toestemming gegeven om mijn verwerkersnummer te gebruiken.
4. Een Aanvullend proces-verbaal d.d. 28 februari 2014 (...) van de politie Rotterdam-Rijnmond. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 14 november 2011 heeft er een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden op het bedrijfsterrein aan de [a-straat 1] te Dordrecht. Bij deze doorzoeking werden onder andere de navolgende documenten aangetroffen:
● 71 originele begeleidingsbrieven voor afvalstoffen met als ontvanger [medeverdachte 1] , [a-straat 1] te Dordrecht.
Onder meer de navolgende begeleidingsbrieven zijn bij het proces-verbaal gevoegd. Op deze begeleidingsbrieven staat overal als afvalstroomnummer vermeld [001] (...).
5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2011 (...) van de politie Rotterdam‑Rijnmond. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (...):
Als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op woensdag 2 februari 2011 werd door mij aan boord van motortankschip “ [naam 5] ” een controle verricht op grond van de Binnenvaartwetgeving en regelgeving scheepsafvalstoffen. Het schip lag afgemeerd aan de steiger bij de firma [medeverdachte 1] . De schipper [betrokkene 19] overhandigde mij een document welke hij verstrekt had gekregen bij de laatste afgifte van waswater/slobs. Het betrof een begeleidingsbrief nummer [002] , voor de afgifte van de slobs op 2 februari 2011 bij [medeverdachte 1] te Dordrecht onder afvalstroomnummer [001] door Mts [naam 5] . De begeleidingsbrief is als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd (...).”
2.2.3
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 oktober 2017 heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie. Deze pleitnotitie houdt onder meer in:
“Ten aanzien van de kwestie afvalstroomnummer heb ik in eerste aanleg (...) uitvoerig uiteengezet dat het kort samengevat, gezien de milieuregelgeving de verantwoordelijkheid van [F] als inrichting in de zin van artikel 10.37 Wet Milieubeheer was om een - correct - afvalstroomnummer aan [medeverdachte 1] te verstrekken.
[medeverdachte 1] ging er vanuit dat het op de begeleidingsbrieven voorgedrukte afvalstroomnummer juist was. Gezien de bijzonder complexe regelgeving op dit gebied kan [medeverdachte 1] er redelijkerwijze geen verwijt van worden gemaakt dat zij [F] erop had moeten wijzen dat zij een nieuw afvalstroomnummer hadden moeten verstrekken. Van enig oogmerk tot misleiding in de zin van artikel 225 strafrecht aan de zijde van cliënten is dan ook al helemaal geen sprake. Dat de regelgeving bijzonder complex is blijkt zelfs uit de dagvaarding in eerste aanleg waarbij door de officier van justitie onder 9 primair wordt gerept over een afvalstroomnummer dat niet aan [medeverdachte 1] was afgegeven. Zoals in eerste aanleg al toegelicht is [medeverdachte 1] geen inrichting in de zin van artikel 10.37 Wm en kan daarom ook geen eigen verwerkersnummer krijgen van de meldingsinstantie.”
2.2.4
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ter zake van het onder 9 ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het de verantwoordelijkheid van [F] als inrichting in de zin van art. 10.37 Wet milieubeheer was om een correct afvalstroomnummer aan [medeverdachte 1] te verstrekken.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat het verweer feitelijke grondslag mist. Op de begeleidingsbrieven die vanuit [medeverdachte 1] aan de schippers werden meegegeven was een afvalstroomnummer van een ander bedrijf weergegeven. Op grond waarvan [medeverdachte 1] er vanuit ging dat het op de begeleidingsbrieven voorgedrukte afvalstroomnummer juist was, is niet onderbouwd, anders dan onder verwijzing naar de stelling dat de regelgeving bijzonder complex is. Wat hier verder ook van zij, het ontslaat [medeverdachte 1] niet van haar verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zij conform de geldende wet- en regelgeving handelt. Het verweer wordt verworpen.”
2.3
Uit de bewijsvoering van het Hof kan niet zonder meer worden afgeleid dat het (voorwaardelijk) opzet van [medeverdachte 1] erop was gericht dat de in de bewezenverklaring genoemde begeleidingsbrieven vals waren. De door het Hof kennelijk als doorslaggevend in aanmerking genomen omstandigheid dat [medeverdachte 1] de verantwoordelijkheid draagt “ervoor te zorgen dat zij conform de geldende wet- en regelgeving handelt”, vormt onvoldoende grond voor dat oordeel. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het vierde, het vijfde en het zesde middel

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeven de overige middelen geen bespreking.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 9 tenlastegelegde en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, opdat de zaak ten aanzien daarvan op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.