ECLI:NL:HR:2019:1366

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
18/00015
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over geldboete en redelijke termijn in strafzaak tegen rechtspersoon voor witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 4 december 2017. De zaak betreft een rechtspersoon die zonder vergunning werkzaamheden uitvoerde met betrekking tot bedrijfsafvalstoffen, en beschuldigd werd van witwassen van geldbedragen ter hoogte van € 1.356.840,-. De verdachte, gevestigd te Dordrecht, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en I.N. Weski betrokken waren. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld. Het eerste en tweede middel konden niet tot cassatie leiden, omdat deze geen nadere motivering behoefden. Het derde middel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, werd echter gegrond verklaard. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 100.000,- naar € 97.500,-. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen daarvan voor de opgelegde sancties.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00015
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, Economische Kamer, van 4 december 2017, nummer 22/001768-14, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
gevestigd te Dordrecht,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en I.N. Weski, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 100.000,-.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert de geldboete in die zin dat deze € 97.500,- bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.