ECLI:NL:HR:2019:1412

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
18/01380
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en mishandeling levensgezel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 september 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1980, was eerder veroordeeld voor geweldsdelicten en had zijn levensgezel fors mishandeld. De zaak betreft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte. Het Gerechtshof had het vonnis van de Rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de strafoplegging herzien. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf en een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Hof heeft de vordering tot herroeping gedeeltelijk toegewezen, maar de verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof verzuimd heeft te beslissen op de vordering tot herroeping.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof voldoende had gemotiveerd dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling steunde op de overwegingen van de Rechtbank. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof de vordering tot herroeping had overwogen en dat de beslissing van het Hof voldoende was gemotiveerd volgens de eisen van de wet. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere beslissingen van het Hof en de Rechtbank in stand bleven. De zaak benadrukt het belang van de motivering bij beslissingen over herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling en de ernst van geweldsdelicten in de beoordeling van straffen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/01380
Datum24 september 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2018, nummer 22/004511-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.Y. Taekema, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, althans dat onduidelijk is welke beslissing het Hof op die vordering heeft genomen.
2.2.1
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
“Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, en dat de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk zal worden herroepen voor de duur van zes maanden.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof - ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
(...)
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn levensgezel in haar woning fors mishandeld. Het 7-jarige dochtertje van aangeefster lag op dat moment te slapen. De woning is bij uitstek een plaats waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangeefster. Voorts heeft de verdachte aangeefster pijn en letsel bezorgd. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat hetgeen toen in haar woning is voorgevallen door haar als bijzonder angstaanjagend is ervaren.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en op 16 november 2009 is veroordeeld voor medeplegen van moord. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en gelet op het feit dat de verdachte in het verleden vaker veroordeeld is voor geweldsdelicten, kan niet volstaan worden met het opleggen van een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming meebrengt.”
2.2.2
Voorts houdt de bestreden uitspraak onder het opschrift ‘Beslissing’ het volgende in:
“Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.”
2.2.3
Het door het Hof gedeeltelijk bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt, voor zover hier van belang, in dat de Rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toewijst en dat de Rechtbank gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van vier maanden. Deze beslissing heeft de Rechtbank als volgt gemotiveerd:
“7. Vordering herroeping V.I.
(...)
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen. De rechtbank zal echter een lager gedeelte toewijzen dan door de officier van justitie gevorderd. Zij heeft daarbij acht geslagen op de aard en de ernst van het feit waarvoor thans wordt veroordeeld en de wijze waarop verdachte overigens tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling heeft gefunctioneerd, zoals naar voren is gekomen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.”
2.3
Het Hof heeft blijkens het hiervoor onder 2.2.2 weergegeven dictum van zijn arrest het vonnis van de Rechtbank vernietigd “ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan” en in zoverre opnieuw rechtgedaan. Voor zover hier van belang heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank “voor het overige” bevestigd. Mede gelet op de omstandigheid dat het Hof blijkens zijn hiervoor onder 2.2.1 weergegeven overwegingen acht heeft geslagen op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, heeft het Hof aldus het vonnis van de Rechtbank ook bevestigd voor zover daarin de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk is toegewezen. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling steunt op de - door het Hof bevestigde en tot de zijne gemaakte - overwegingen van de Rechtbank zoals hiervoor onder 2.2.3 weergegeven. Aldus is die beslissing voorzien van de in art. 15j, derde lid, Sr vereiste motivering. Een en ander brengt mee dat aan het middel de feitelijke grondslag komt te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
24 september 2019.