ECLI:NL:HR:2019:1448

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
18/02394
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met sleutel leidend tot blijvend letsel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van zware mishandeling, waarbij hij op 6 november 2015 in Utrecht een ander met een scherp voorwerp, in dit geval een sleutel, in het gezicht heeft gesneden. De verdachte had tijdens het verhoor verklaard dat hij de sleutels in zijn handen had en deze was vergeten. Het Hof heeft deze verklaring als bewijs gebruikt voor de bewezenverklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ondanks dat het onderdeel 'die ik was vergeten' op zichzelf niet redengevend was. De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van het Hof in stand gehouden, waarbij het beroep van de verdachte werd verworpen. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering in haar geheel voldoende was gemotiveerd. De zaak is daarmee definitief afgedaan, waarbij de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Hof bevestigde.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02394
Datum1 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 15 mei 2018, nummer 21/001970-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.A. Postma, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel komt op tegen de bewezenverklaring van het onder 4 primair tenlastegelegde feit.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 4 bewezenverklaard dat:
“hij op 6 november 2015 te Utrecht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een blijvend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in het gezicht te snijden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
De aangifte door [slachtoffer] van 9 november 2015, als opgenomen in het door [verbalisant 1], BOA domein generieke opsporing, op 9 november 2015 op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina’s 5 en 6, voor zover van belang inhoudende:
Ik doe aangifte van mishandeling. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte pijn en letsel. Ik verklaar u daarover het volgende:
Op vrijdag 6 november 2015 omstreeks 10:30 uur bevond ik mij in de [a-straat] te Utrecht.
Ik zag dat [verdachte] terug de woning in liep. De deur bleef op een kier staan. Ik weet dat [verdachte] de keuken ingelopen is want ik hoorde een keukenla hard open en dichtslaan. Ineens hoorde ik de verzorger die nog binnen voor de deur stond roepen: ‘Niet doen!’ Ik zag dat de verzorger de deur probeerde dicht te duwen. Ik was ondertussen al drie meter doorgelopen omdat ik de weg naar mijn werk wilde vervolgen. Ik stond even stil om een telefoontje te plegen. Net voordat ik een straat in wilde lopen, vermoedelijk de [b-straat], zag ik uit mijn ooghoeken [verdachte] naar mij toe lopen. Ik stond op dat moment met mijn rug naar de woning gericht, met mijn linkerzijde iets naar de woning gedraaid. Ineens zag ik vanuit mijn ooghoeken [verdachte] een stekende beweging maken richting mijn bovenlichaam. Met mijn linkerarm probeerde ik hem af te weren maar op dat moment voelde ik een stekend gevoel in mijn gezicht. Ik voelde direct een hoop nattigheid. Ik voelde met mijn hand aan mijn wang en zag vervolgens dat mijn hand onder het bloed zat. Ik zag dat [verdachte] de woning van zijn moeder inrende.
Ik ben naar het Diaconessen ziekenhuis gegaan. Ik heb 13 hechtingen in mijn wang gekregen en het bovenste stukje is gelijmd. De arts kon mij vertellen dat ik er wel blijvend letsel aan zal overhouden. Waarschijnlijk zal het litteken altijd zichtbaar blijven. Ik heb nog steeds pijn aan de wond.
2.
De verklaring van verdachte tijdens het verhoor van 4 december 2016, als opgenomen in het door [verbalisant 2], hoofdagent, en [verbalisant 3], hoofdagent, op 4 december 2016 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal, dossierpagina 46, voor zover van belang inhoudende:
V: Wat is er gebeurd toen jullie elkaar tegenkwamen?
A: Hij wilde mij spreken en mijn moeder deed de deur open. Hij gaf mijn moeder een duw en toen heb ik hem een klets gegeven. Ik had sleutels in mijn handen die was ik vergeten.”
2.3
Het Hof heeft tot het bewijs onder meer gebezigd de verklaring van de verdachte “ik had sleutels in mijn handen die was ik vergeten”. Het Hof heeft dit onderdeel in zoverre redengevend kunnen achten voor de bewezenverklaring dat het scherpe voorwerp, waarmee de verdachte een stekende beweging heeft gemaakt, een sleutel betrof. Dat het onderdeel ‘die ik was vergeten’ op zichzelf voor de bewezenverklaring niet redengevend is, staat hier, gelet op de bewijsvoering in haar geheel, aan een behoorlijke motivering van de bewezenverklaring niet in de weg. Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2019.