Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
1 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 14 april 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1972, is in eerste instantie veroordeeld voor gekwalificeerde diefstal in vereniging en het voorhanden hebben van een busje pepperspray. De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarbij de advocaat R.B.J.G. Baggen betrokken was. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vier maanden naar drie maanden en drie weken. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.