ECLI:NL:HR:2019:1544

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
17/05109
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewoontewitwassen en opzettelijk onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting door afdelingshoofd van ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 september 2017. De verdachte, geboren in 1946, was afdelingshoofd van een ziekenhuis en werd beschuldigd van gewoontewitwassen van geldbedragen en opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangifte inkomstenbelasting. De verdachte had betalingen van farmaceutische bedrijven op Luxemburgse bankrekeningen gestort zonder deze op te geven aan de belastingdienst en het geld vervolgens naar Nederland vervoerd.

De verdediging voerde verschillende middelen aan, waaronder een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) en bewijsuitsluiting, omdat de belastingdienst debet- en creditcardmutaties van de verdachte op onrechtmatige wijze had opgevraagd. Daarnaast werd er een verzoek gedaan tot het verrichten van onderzoekshandelingen. De verdediging stelde ook vragen over de bewijsvoering van de witwashandelingen en de strafmotivering, met name de hoogte van het benadelingsbedrag en de omstandigheden die betrokken waren bij de strafoplegging.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden. Dit werd niet verder gemotiveerd, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/05109
Datum8 oktober 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 28 september 2017, nummer 23/004924-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben W. de Vries en V.S. Huygen van Dyck-Jagersma, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman W. de Vries heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
8 oktober 2019.