Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1968, die zich schuldig had gemaakt aan hennepteelt in het kader van de Opiumwet. De verdachte had de hennep gekweekt voor eigen gebruik, specifiek voor pijnbestrijding. De kern van de zaak was of de verdachte in een noodtoestand verkeerde, waardoor hij zich op overmacht kon beroepen volgens artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had geoordeeld dat uit deskundigenonderzoek bleek dat de verdachte nog redelijke alternatieven had om zijn pijn te bestrijden, en dat hij niet in een noodtoestand verkeerde. De verdediging stelde dat de omstandigheden van de verdachte zodanig waren dat hij geen andere keuze had dan de hennep te kweken. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie niet kon leiden tot vernietiging van het arrest van het Hof, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de uitspraak van het Hof in stand bleef.