Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
5 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 16 december 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, S.F.W. van 't Hullenaar, middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot vermindering daarvan. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, aangezien meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit heeft geleid tot de beslissing om de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 21 maanden te verminderen naar 20 maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen.
Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.