Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
5 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 december 2016 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1978, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat K.E. Wielenga. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep beoordeeld en vastgesteld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Ondanks deze overschrijding, en de opgelegde taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen op 5 februari 2019.