ECLI:NL:HR:2019:1713

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 november 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
19/03491
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingaanslagen en boetebeschikkingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, [X], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen eerdere uitspraken van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had op 19 juli 2017 uitspraak gedaan over de aan belanghebbende opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2006 tot en met 2010, alsook over de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de daarbij behorende boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 26 juli 2019 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen, maar belanghebbende heeft hierop niet gereageerd. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 8 november 2019.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/03491
Datum8 november 2019
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 juni 2019, nrs. 17/00454, 17/00457 tot en met 17/00462, 19/00024 en 19/00025, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2017 (nrs. HAA 15/717 tot en met HAA 15/722) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2006 tot en met 2010 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de aan belanghebbende voor de jaren 2006, 2009 en 2010 opgelegde aanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de daarbij gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het geding in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep in cassatie.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 26 juli 2019 in de gelegenheid gesteld dat verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbendes gemachtigde opgegeven adres. Belanghebbende heeft niet gereageerd.
Daarom zal de Hoge Raad, met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2019.