ECLI:NL:HR:2019:1719
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 november 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2019, nr. 18/5000 WIA-V, die op verzet van belanghebbende was gedaan tegen een eerdere uitspraak van 9 januari 2019. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het mogelijk maakt om beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in deze specifieke situatie. Dit is in overeenstemming met artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad alleen kennisneemt van cassatieberoepen tegen uitspraken van de bestuursrechter voor zover dit bij wet is bepaald. Aangezien er geen dergelijke wettelijke bepaling is, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.