3.2.2Het Hof heeft omtrent het bewijs van dit feit onder meer het volgende overwogen:
“3. Biologisch contactspoor
Van de bemonstering ( [SIN code 1] ) van materiaal van de trui van het slachtoffer rondom de steekverwonding E is een autosomaal DNA-mengprofiel verkregen met daarin autosomale DNA‑kenmerken van minimaal twee personen van wie minimaal één een man is. Het hoofdprofiel kan van het slachtoffer zijn; de additionele autosomale DNA-kenmerken kunnen van verdachte zijn. Er kunnen geen statistische berekeningen worden gemaakt, dat wil zeggen dat niet gezegd kan worden hoe groot de kans is dat het materiaal afkomstig is van een ander dan verdachte. De match tussen de additionele autosomale DNA-kenmerken van de bemonstering en het autosomale DNA-profiel van verdachte vindt bevestiging in een Y-chromosomaal DNA mengprofiel dat van de bemonstering is verkregen, omdat dit overeenkomt met het Y‑chromosomale DNA-profiel van verdachte. Er kan echter niet worden uitgesloten dat het in de bemonstering gevonden Y-chromosomale DNA-mengprofiel van [betrokkene 1] is. De getuige‑deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft daarover bij de rechter-commissaris verklaard dat het gevonden Y-chromosomale DNA-profiel, gelet op de overeenkomstige allelen, sterker naar verdachte wijst (conclusie C) dan naar [betrokkene 1] (conclusie D). Bij verdachte zijn alle kenmerken op één na reproduceerbaar in het DNA-spoor terug te zien.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de deskundige [betrokkene 2] nogmaals gehoord. Daarbij zijn drie hypothesen naast elkaar gelegd aangaande het aangetroffen autosomale DNA‑mengprofiel.
A. Het spoor is afkomstig van het slachtoffer, verdachte en een onbekende derde;
B. Het spoor is afkomstig van het slachtoffer, de broer van verdachte en een onbekende derde;
C. Het spoor is afkomstig van het slachtoffer en twee onbekende derden.
De deskundige heeft aangegeven dat de eerste hypothese vele malen waarschijnlijker is dan de andere twee, ook zonder statistische onderbouwing.
(...)
4. Vaststelling naar aanleiding van gevonden DNA-spoor
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen stelt het hof vast, dat het verkregen spoor een daderspoor kan zijn gezien de plek waar bemonsterd is, dat verdachte de donor van dit spoor kan zijn en dat er geen ander contactmoment aannemelijk is geworden waarbij verdachte dit spoor zou kunnen hebben achtergelaten, voorafgaand aan het moment van het misdrijf. Dat verdachte (één) van de donor(en) is van dit spoor, is vele malen waarschijnlijker dan dat dat afkomstig zou zijn van zijn broer en een willekeurige onbekend gebleven derde dan wel van twee onbekend gebleven personen.
(...)
9. Verklaringen verdachte en alternatieve scenario's
(...)
Een door verdachte met nadruk gepresenteerd alternatief scenario is dat zijn broer [betrokkene 1] het misdrijf heeft begaan. Verdachte heeft verzoeken gedaan om dit scenario nader te onderzoeken. Kort gezegd is aangevoerd dat er in het politieonderzoek naar dat scenario open einden zijn blijven liggen. De verzoeken zijn gericht op verder onderzoek naar die vermeende open einden. Het scenario dat broer [betrokkene 1] het tenlastegelegde heeft begaan, is naar het oordeel van het hof echter al door de politie uitgerechercheerd en redelijkerwijs uitgesloten. Het resultaat ervan heeft uit een oogpunt van opsporing geen nieuwe gezichtspunten opgeleverd over het tenlastegelegde feit, noch enig relevant aanknopingspunt voor nader onderzoek. Het onderzoek naar dit mogelijke scenario heeft geen begin van aannemelijkheid opgeleverd, zodat voor verdere recherche de noodzaak ontbreekt. Van enige aannemelijkheid van dit of een ander alternatief scenario moet immers wel blijken.
(...)
11. Conclusie en voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen
Op basis van hetgeen hiervoor is weergeven onder de punten 1 tot en met 10 in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft gedood. Als bewijsmiddelen bezigt het hof de bewijsmiddelen weergegeven onder het kopje "De feiten", het biologisch contactspoor, weergegeven in paragraaf 3 hierboven, het in pararaaf 7 hierboven weergegeven telefoongesprek van 20 januari 2010 tussen verdachte en het slachtoffer waarin verdachte zegt dat hij bij het slachtoffer langs zou komen en de aanwezigheid van verdachte in de directe nabijheid van de woning van het slachtoffer rond het tijdstip van overlijden, eveneens weergegeven in paragraaf 7 hiervoor bedoeld.
Zijn overtuiging dat verdachte dit misdrijf heeft gepleegd, stoelt het hof voorts op de samenhang tussen de volgende eveneens gebezigde bewijsmiddelen en verdachtes proceshouding:
- de beschreven bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte in financiële nood verkeerde;
- de beschreven bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte in de contacten met zijn familie (en hun omgeving) in de periode voorafgaand aan het feit, geweld en geweldsgerelateerd optreden bepaald niet schuwde;
- de beschreven bewijsmiddelen die verdachte plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict op het tijdstip van overlijden;
- de beschreven bewijsmiddelen waaruit blijkt van zeer recent contact tussen verdachte en het slachtoffer kort voor het overlijden, waarbij het afgeven van documenten van verdachte bij het slachtoffer aan de orde was;
- de beschreven bewijsmiddelen betreffende de vondst van een biologisch contactspoor met DNA-match met verdachte in de hiervoor onder 3 beschreven betekenis;
- de beschreven kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte 'over de door hem gedragen kleding op de dag van het delict.”
3.3.2Dit rapport houdt onder meer in:
“Op 2 augustus 2017 werden via IPKD koeriers de in tabel 1 genoemde monsters ontvangen.
Tabel 1: Ontvangen monsters.
Monsteromschrijving
SIN-code
Bemonstering van het voorpand van de trui van het slachtoffer.
Restant DNA-extract (± 9µl) met NFI-extractienummer: [nummer 1] .
[SIN code 1]
Referentiemonster bloed van [slachtoffer]
(slachtoffer), geboren op [geboortedatum 2] 1937.
DNA-extract met NFI-extractienummer: [nummer 2] .
[SIN code 2]
Referentiemonster wangslijmvlies van [betrokkene 1]
(broer van veroordeelde), geboren op [geboortedatum 3] 1969.
DNA-extract met NFI-extractienummer: [nummer 3] .
[SIN code 3]
Referentiemonster wangslijmvlies van [betrokkene 3] (echtgenoot van slachtoffer), geboren op [geboortedatum 4] 1935.
DNA-extract met NFI-extractienummer: [nummer 4] .
[SIN code 4]
Referentiemonster wangslijmvlies van [slachtoffer] (veroordeelde), geboren op [geboortedatum 1] 1967.
[SIN code 5]
Referentiemonster wangslijmvlies van [betrokkene 4] (zoon van slachtoffer), geboren op [geboortedatum 5] 1960.
[SIN code 6]
Vraagstellingen
[betrokkene 5] van [A] verzocht ons, uit naam van [aanvrager] , op 12 april 2017 om:
1. Van bovengenoemd sporenmateriaal en referentiemateriaal indien mogelijk, met behulp van Massive Parallel Sequencing (MPS) een DNA-profiel te genereren dat geschikt is voor vergelijkend DNA-onderzoek.
2. De verkregen MPS-DNA-profielen te vergelijken teneinde te bepalen of in de bemonstering van de trui wel of geen aanwijzing wordt gevonden voor de mogelijke aanwezigheid van celmateriaal van de heer [betrokkene 3] of celmateriaal van [aanvrager] .
(...)
Het ontvangen materiaal, zoals beschreven in tabel 1, is tussen 28 augustus 2017 en 17 oktober 2017 door ons onderworpen aan een MP5-DNA-onderzoek. De resultaten van dit MPS‑DNA‑onderzoek worden hieronder beschreven.
(...)
Resultaten referentiepersonen
[SIN code 2]
In bovenstaand referentiemonster werd een MPS-DNA-profiel vastgesteld, bestaande uit 22 autosomale STRs (aSTRs).
[SIN code 3] , [SIN code 7] , [SIN code 5] en [SIN code 8]
In bovenstaande referentiemonsters werden MPS-DNA-profielen vastgesteld, bestaande uit 22 autosomale STRs (aSTRs) en 1 Y-chromosomale STR (YSTR).
Vergelijking van de referentiepersonen onderling, ter bepaling van unieke allelen
Om de MPS-DNA-profielen van de referentiepersonen zo goed mogelijk te kunnen vergelijken met het MPS-DNA-profiel van het spoor, is per referentiepersoon bepaald hoe veel unieke allelen zij bezitten. Met unieke allelen bedoelen wij allelen welke bij geen van de andere referentiepersonen worden waargenomen.
De reden voor het bepalen van unieke allelen is dat tussen de verschillende referentiepersonen sprake is van verwantschap. Verwante personen delen gemiddeld meer allelen dan niet‑verwante personen. Indien een dergelijk gedeeld allel in het spoor wordt waargenomen, kan niet worden bepaald van welke referentiepersoon deze afkomstig is. Alle personen die een dergelijk allel bezitten kunnen theoretisch de donor zijn van dat allel.
In de vergelijking met het MPS-DNA-profiel van het spoor is uiteraard gekeken naar de aan- of afwezigheid van alle allelen van iedere referentiepersoon in het DNA-profiel van het spoor, maar bij deze vergelijking is de nadruk gelegd op de unieke allelen. Hierbij is als algemene vuistregel aangehouden dat hoe meer unieke allelen van een persoon, naast zijn of haar met anderen gedeelde allelen, worden waargenomen In het MPS-DNA-profiel van het spoor, hoe kleiner de kans dat de waargenomen overeenkomst op toeval berust.
(...)
Resultaten spoor
[SIN code 1]
(...)
In bovenstaand spoor werd een complex MPS-DNA-mengprofiel vastgesteld, bestaande uit 22 autosomale STRs (aSTRs) en 1 Y-chromosomale STR (YSTR), afkomstig van tenminste 4 personen. Voor 1 van de 22 autosomale STRs is een aanwijzing gevonden voor de mogelijke aanwezigheid van een zeer geringe hoeveelheid DNA van een vijfde persoon.
Ter beantwoording van de op pagina 2 van dit rapport beschreven tweede vraagstelling is dit complexe MPS-DNA-mengprofiel voor alle STRs vergeleken met de MPS-DNA-profielen van de referentiepersonen [SIN code 3] en [SIN code 5] . Bij deze vergelijking is eveneens rekening gehouden met de MPS-DNA-profielen van referentiepersonen [SIN code 2] , [SIN code 7] en [SIN code 6] .
(...)
Vergelijking van spoor [SIN code 9] met referentiepersoon [SIN code 3]
Geen van de 5 in het MPS-DNA-profiel van persoon [SIN code 3] waargenomen unieke allelen zijn waargenomen in het MPS-DNA-profiel van spoor [SIN code 1] . Daarnaast zijn 2 van de overige in het MPS-DNA-profiel van persoon [SIN code 3] waargenomen allelen niet waargenomen in het MPS-DNA-profiel van spoor [SIN code 1] .
Daarom kan op grond van de resultaten van dit vergelijkend MPS-DNA-onderzoek geconcludeerd worden dat er geen aanwijzing is verkregen voor de aanwezigheid van DNA van de referentiepersoon [SIN code 3] in spoor [SIN code 10] .
Vergelijking van spoor [SIN code 1] met referentiepersoon [SIN code 5]
Alle 6 in het MPS-DNA-profiel van persoon [SIN code 5] waargenomen unieke allelen zijn eveneens waargenomen in het MPS-DNA-profiel van spoor [SIN code 1] . Daarnaast zijn alle overige in het MPS-DNA-profiel van persoon [SIN code 5] waargenomen allelen ook waargenomen in het MPS-DNA-profiel van spoor [SIN code 1] .
Daarom kan op grond van de resultaten van dit vergelijkend MPS-DNA-onderzoek geconcludeerd worden dat de referentiepersoon [SIN code 5] niet kan worden uitgesloten als mogelijke donor van een deel van het in spoor [SIN code 1] aanwezige celmateriaal.”