ECLI:NL:HR:2019:176

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2019
Publicatiedatum
5 februari 2019
Zaaknummer
16/03537
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beschikking inzake beslag ex art. 94 Sv op geldbedragen met betrekking tot witwassen

In deze zaak gaat het om een beklag tegen een beslag dat is gelegd op geldbedragen, waaronder USD 57.500, € 1.850 en CHF 5.000, op Schiphol op 21 april 2007. De klager, geboren in Ghana in 1971, stelt rechthebbende te zijn op een deel van deze geldbedragen, namelijk USD 41.000, € 1.850 en CHF 5.000. De Rechtbank Noord-Holland heeft het klaagschrift van de klager ongegrond verklaard, met de overweging dat het belang van de strafvordering zich niet verzet tegen opheffing van het beslag, maar dat de klager niet voldoende heeft aangetoond dat hij buiten redelijke twijfel als rechthebbende op de geldbedragen moet worden aangemerkt.

De Hoge Raad heeft de zaak op 5 februari 2019 behandeld en de vraag beantwoord of de Rechtbank de juiste maatstaf heeft toegepast. De conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal, D.J.M.W. Paridaens, was dat de Rechtbank een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door te stellen dat de klager niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendom van de in beslag genomen geldbedragen. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking vernietigd en de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Noord-Holland voor een herbehandeling van het klaagschrift.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toetsingskader bij de beoordeling van beklag van derden tegen beslaglegging, en de noodzaak voor de Rechtbank om de bewijsvoering van de klager adequaat te waarderen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke stap in de rechtsgang voor de klager, die zijn rechten op de geldbedragen wil doen gelden.

Uitspraak

5 februari 2019
Strafkamer
nr. S 16/03537 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 2 mei 2016, nummer RK 16/001491, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal onder 4.1 tot en met 4.3 is het middel in zoverre terecht voorgesteld. Het middel behoeft voor het overige geen bespreking.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 februari 2019.