ECLI:NL:HR:2019:1806

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
18 november 2019
Zaaknummer
18/00994
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht door ex-partner met vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht jegens zijn ex-vrouw, de moeder van zijn drie kinderen. De bedreiging vond plaats op 17 januari 2016, toen de verdachte 's nachts de slaapkamer van zijn ex-vrouw binnenging met een mesje in de hand en haar dreigde te doden. Het Hof had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, die inhield dat de verdachte gedurende vijf jaar geen contact mocht opnemen met zijn kinderen, tenzij dit noodzakelijk was in het kader van afspraken over hun omgang, waarbij de gezinsvoogd betrokken moest zijn.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de maatregel terecht had opgelegd ter bescherming van de ex-vrouw en de kinderen. Het Hof had rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de bedreiging was gepleegd, de ernst van de situatie, en het recidiverisico van de verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat de opgelegde maatregel proportioneel en noodzakelijk was, en dat het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven, zoals gewaarborgd door artikel 8 van het EVRM, niet onterecht was ingeperkt. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00994
Datum19 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 21 februari 2018, nummer 23/004620-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R. van Leusden, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans op ontoelaatbare wijze, inbreuk heeft gemaakt op art. 8 EVRM door een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel) op te leggen die onder meer inhoudt dat de veroordeelde geen contact mag opnemen, zoeken of hebben met zijn drie kinderen.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 17 januari 2016 in de gemeente Haarlem [betrokkene 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend het volgende gedaan:
- verdachte is in de nacht de woning van die [betrokkene 4] binnengegaan, en
- vervolgens is verdachte de slaapkamer van die [betrokkene 4] binnengegaan en
- verdachte is met een mesje naar die [betrokkene 4] toegelopen, en
- verdachte heeft daarbij tegen die [betrokkene 4] gezegd: “ik steek je dood!” en “ik ga 30 jaar zitten” en “ik heb alle deuren op slot gedaan” en “ik heb hier een mes, ik maak je dood!”.”
2.2.2
De bestreden uitspraak bevat ten aanzien van de strafoplegging onder meer de volgende beslissing:
“Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- (...)
- [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ,
- [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] en
- [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
tenzij een dergelijk contact noodzakelijk is in het kader van afspraken die over de omgang met voornoemde [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] worden gemaakt en voor zover de gezinsvoogd daarbij betrokken is.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“Oplegging van straffen en maatregel
(...)
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van zijn ex, tevens de moeder van zijn kinderen, met een misdrijf tegen het leven gericht. Hij deed dat ’s nachts in haar huis waar op dat moment ook twee van de drie minderjarige kinderen van het slachtoffer en de verdachte sliepen. De zeer bedreigende situatie die de verdachte voor het slachtoffer heeft geschapen, door haar te verrassen in haar eigen slaapkamer en de door hem geuite uiterst bedreigende taal kracht bij te zetten door met een steekwapen op het slachtoffer af te lopen, maakt dat sprake is van een buitengewoon ernstige bedreiging. Het hof neemt de verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij zich niet van dit gedrag heeft laten weerhouden door de gevoelens van angst en onveiligheid die hij daarmee teweegbracht bij het slachtoffer en zijn kinderen. Naar het oordeel van het hof doet de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht aan de ernst en de impact van de bedreiging.
De verdachte bagatelliseert zijn gedrag en plaatst de schuld volledig buiten zichzelf. Alles ligt aan zijn ex-vrouw, zo heeft de verdachte de reclassering verteld, blijkens het reclasseringsrapport van 13 april 2017. Dat rapport houdt ook in dat de verdachte behandeling niet nodig vindt, hij op dit moment niet leerbaar overkomt en geen medewerking verleent aan behandelingen en interventies die wel nodig zijn. Het recidiverisico wordt tegen deze achtergrond als hoog ingeschat. In dit licht acht het hof het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke straf, zoals de verplichting medewerking te verlenen aan een diagnostisch onderzoek - één en ander met het oog op een mogelijke behandeling bij een instelling - zoals in eerste aanleg is gebeurd, niet opportuun, nu dit in de praktijk vrijwel zeker uit zal monden in het executeren van het op te leggen voorwaardelijke deel van gevangenisstraf.
Ter bescherming van het slachtoffer en haar kinderen zal het hof overgaan tot oplegging van de maatregel uit artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een hieronder nader te omschrijven gebieds- alsmede contactverbod voor de duur van vijf jaar. Het hof zal bij het opleggen van deze maatregel rekening houden met de mogelijkheid tot begeleid contact tussen de kinderen van het slachtoffer en de verdachte enerzijds en de verdachte anderzijds, indien dat contact in overleg met én onder begeleiding van de gezinsvoogd gewenst en uitvoerbaar is. Gelet op de uit het reclasseringsrapport sprekende houding van de verdachte, de overwegingen van de reclassering betreffende het recidiverisico zoals hierboven vermeld en het ontbreken van serieuze aanwijzingen dat de verdachte sindsdien op dit vlak een wezenlijke verandering heeft doorgemaakt, acht het hof oplegging van dergelijke maatregelen voor genoemde duur in de gegeven omstandigheden proportioneel en noodzakelijk. Om diezelfde redenen zal het hof de onderhavige maatregelen dadelijk uitvoerbaar verklaren, nu er ernstig rekening mee gehouden dient te worden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer of hun kinderen.
(...)”
2.3
In cassatie zijn de volgende bepalingen van belang:
- art. 38v Sr:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2°. waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd.
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
b. zich te onthouden van contact met een bepaalde persoon of bepaalde personen,
c. op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn,
d. zich op bepaalde tijdstippen te melden bij de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar.
3. De maatregel kan voor een periode van ten hoogste vijf jaren worden opgelegd.
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
5. Het bevel, bedoeld in het vierde lid, kan door de rechter die kennisneemt van het hoger beroep, ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, worden opgeheven.
6. De maatregel kan tezamen met straffen en andere maatregelen worden opgelegd.”
- art. 8 EVRM:
“1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
2.4
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van bedreiging van zijn ex-vrouw, tevens de moeder van zijn drie minderjarige kinderen, met een misdrijf tegen het leven gericht en heeft aan de verdachte onder meer de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven vrijheidsbeperkende maatregel - onder meer bestaande uit een verbod van contact tussen de verdachte en zijn kinderen voor de duur van vijf jaar - opgelegd ter bescherming van zijn ex-vrouw en de kinderen. Bij de oplegging daarvan heeft het Hof de omstandigheden betrokken waaronder het bewezenverklaarde is begaan, te weten ’s nachts in het huis van zijn ex-vrouw, waar op dat moment ook twee van de drie kinderen sliepen. Voorts heeft het Hof acht geslagen op de houding en het recidiverisico van de verdachte. Op basis daarvan is het Hof tot het – niet-onbegrijpelijke - oordeel gekomen dat er ernstig rekening mee dient te worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen, dan wel zich belastend zal gedragen jegens zijn ex-vrouw en hun kinderen.
Het hierop gebaseerde oordeel van het Hof dat de aan de verdachte opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel - ook in het licht van het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven - proportioneel en noodzakelijk is, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat, anders dan het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt, het contact tussen de verdachte en zijn kinderen gedurende deze periode niet onmogelijk is, maar is beperkt tot contact waarbij de gezinsvoogd is betrokken en dat plaatsvindt in het kader van afspraken over de omgang met de kinderen.
2.5
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 november 2019.