Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beslissing
26 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een rechtspersoon die legkippen hield in niet aangepaste kooien, wat in strijd is met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Legkippenbesluit 2003. De verdachte, vertegenwoordigd door advocaat Th.J. Kelder, heeft cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij het beroep zich richtte op de beginselen van de goede procesorde en het gelijkheidsbeginsel. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft de middelen van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie leiden, met uitzondering van het derde middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde geldboete van € 15.000,- naar € 12.500,-.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de geldboete, en het beroep voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van cassatieberoepen.