ECLI:NL:HR:2019:1876

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
19/03240
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak betreffende voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof Den Haag. De aanvrager, geboren in 1964, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III, op basis van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. De aanvrager stelde dat er nieuwe getuigenverklaringen waren die een alternatieve scenario ondersteunden, waarin een ander het wapen in de voorraadkast had gelegd om hem te benadelen. Het Hof had dit verweer echter verworpen, omdat er geen voldoende bewijs was dat het scenario aannemelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat de nieuwe getuigenverklaring niet het ernstige vermoeden wekte dat het oordeel van het Hof onjuist was. De aanvraag tot herziening werd afgewezen, omdat deze kennelijk ongegrond was. De Hoge Raad bevestigde daarmee de eerdere veroordeling van de aanvrager tot een gevangenisstraf van 120 dagen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/03240 H
Datum3 december 2019
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 juli 2018, nummer 22/003933-17, ingediend door J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep het vonnis van de Rechtbank Den Haag van 30 augustus 2017 met aanvulling van gronden bevestigd. Het Hof heeft de aanvrager ter zake van “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III; en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen.

2.De aanvraag tot herziening

De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Beoordeling van de aanvraag

3.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2.1
Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat:
“hij op 3 mei 2017 te Gouda een wapen van categorie III, te weten vuurwapen (revolver), merk Arminius, model HW 38, en munitie van categorie III, te weten scherpe patronen (revolver) merk Sellier & Bellot, voorhanden heeft gehad.”
3.2.2
Het door het Hof in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank houdt ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende in:
“Alternatief scenario
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat een ander dan verdachte het wapen in de voorraadkast van de woning heeft gelegd om hem een hak te zetten, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Naast het enkele gegeven dat de voordeur van de woning van de verdachte niet goed afgesloten kon worden, biedt het dossier verder geen enkel aanknopingspunt voor deze verklaring. De enkele stelling van verdachte, die niet concreet en onvoldoende verifieerbaar is, is daartoe onvoldoende. De rechtbank neemt hierbij voorts in aanmerking dat naast het vuurwapen ook munitie, passend bij dit wapen, is aangetroffen, hetgeen een overbodige extra handeling zou zijn om iemand strafrechtelijk te belasten. Het verweer wordt dan ook verworpen.”
3.2.3
In de aanvraag wordt als novum aangevoerd dat de bij de aanvraag overgelegde verklaring van [betrokkene 1] het voor het Hof geschetste alternatieve scenario nader onderbouwt. Volgens de aanvrager had dit, indien het Hof bekend was geweest met de nieuwe getuigenverklaring, geleid tot vrijspraak.
3.2.4
Met de bij de aanvraag overgelegde verklaring van [betrokkene 1] beoogt de aanvrager zijn voor het Hof geschetste alternatieve scenario nader te onderbouwen. Het bij het Hof geschetste alternatieve scenario hield in dat een ander dan de aanvrager het wapen in de voorraadkast heeft gelegd om de aanvrager een hak te zetten. Het Hof heeft dat verweer verworpen op de grond dat het dossier daarvoor, naast het enkele gegeven dat de voordeur van de woning van de verdachte niet goed afgesloten kon worden, geen enkel aanknopingspunt biedt. De overgelegde verklaring van [betrokkene 1] doet niet het ernstig vermoeden rijzen dat het oordeel van het Hof dienaangaande onjuist is en wekt derhalve niet een ernstig vermoeden als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. Uit de inhoud van de overgelegde verklaring volgt immers niet dat hetgeen de getuige heeft verklaard rechtstreeks ziet op het bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd ten laste van de aanvrager bewezenverklaarde feit.
3.3
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2019.