ECLI:NL:HR:2019:1882

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
18/02459
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige kinderen en de toepassing van strafrechtelijke bepalingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1965, was beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige kinderen en zware mishandeling. Het Gerechtshof had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en negen maanden. De Hoge Raad overwoog dat de verdachte onvoldoende belang had bij zijn klacht over de toepassing van artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, omdat de bewezenverklaarde gedragingen ook onder artikel 250, eerste lid, konden worden gekwalificeerd zonder wijziging van het toepasselijke strafmaximum. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn van het cassatieberoep was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak enkel wat betreft de duur van de gevangenisstraf en verminderde deze naar zeven jaren en zeven maanden, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/02459
Datum3 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 31 mei 2018, nummer 21/003145-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde onder meer over de toepassing in het onderhavige geval van art. 249, eerste lid, Sr.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 7 december 1993 tot en met 31 december 2006 te Delfzijl, meermalen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] (geboren op [geboortedatum] 1960) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen en doen seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3], hebbende verdachte
- een deodorcmtroller/bus en/of bierflesje en/of kaars en/of sinaasappel en/of courgette en/of komkommer en/of banaan en/of pistool in haar vagina geduwd/gebracht en
- zijn hand in haar vagina geduwd/gebracht en
- de handen/vuisten van haar kinderen ([slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1993 en [slachtoffer 2]. geboren op [geboortedatum] 1995) in haar vagina laten duwen/brengen en
- zijn penis in haar vagina geduwd/gebracht en
- zijn penis in haar anus geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld hierin dat
- hij haar meermalen heeft geslagen/gestompt en getrapt/geschopt en
- hij meermalen haar kleren van haar lichaam heeft getrokken/gescheurd en
- hij een brandende sigaret op haar lichaam heeft gedrukt en
- hij haar een mes en pistool heeft getoond en
hij aldus voor die [slachtoffer 3] een situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich onvoldoende aan bovengenoemde handelingen kon onttrekken.
2. hij in de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2005 te Delfzijl met zijn biologische kinderen [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 1993) en [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 1995), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet hadden bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte
- de handen/vuisten van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de vagina van hun moeder ([slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum] 1960) laten duwen/brengen.
3. hij op 23 februari 2008 te Delfzijl aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een op twee plaatsen gebroken onderarm), heeft toegebracht, door deze opzettelijk en met kracht met een drempel op haar arm te slaan.”
2.2.2
Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als 1. “’verkrachting, meermalen gepleegd”, 2. “ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd” en 3. “zware mishandeling”.
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- Art. 249, eerste lid, Sr:
“Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.”
- Art. 250, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr:
“1.Wordt gestraft:
1° met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, hij die het plegen van ontucht door zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte met een derde opzettelijk teweegbrengt of bevordert.”
2.4.1
Het Hof heeft onder aanhaling van art. 57 Sr de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren en negen maanden.
2.4.2
In aanmerking genomen dat de onder 2 bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte kunnen worden gekwalificeerd onder art. 250, eerste lid aanhef en onder 1°, Sr zonder dat dat wijziging van het in deze zaak toepasselijke strafmaximum ten gevolge heeft, heeft de verdachte onvoldoende belang bij zijn klacht.
2.5
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeven jaren en negen maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeven jaren en zeven maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2019.