Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 24 december 2018 is gewezen. De verdachte, geboren in 1980, was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd om andere redenen. De Hoge Raad diende te beoordelen of de verdachte afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht op basis van een ondertekende afstandsverklaring. Daarnaast werd er een bewijsklacht ingediend met betrekking tot de poging tot zware mishandeling, waarbij de vraag was of het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kon worden afgeleid uit de gebezigde bewijsmiddelen.
De advocaat van de verdachte, H.M.W. Daamen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 10 december 2019 het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.