ECLI:NL:HR:2019:1922

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18/04012
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van betaalpasfraude door skimming en gebruik van valse betaalpassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was betrokken bij een grootschalige vorm van betaalpasfraude, waarbij bankpasgegevens van klanten werden afgetapt door gemanipuleerde e.dentifiers in bankshops te plaatsen. Met de verkregen gegevens werden valse betaalpassen vervaardigd, waarmee in totaal meer dan € 1 miljoen contant werd opgenomen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit inderdaad het geval was, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen van de verdachte werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van cassatiezaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/04012
Datum17 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 16 januari 2018, nummer 22/005675-11, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's‑Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
2.2
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 december 2019.