Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
17 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was betrokken bij een grootschalige vorm van betaalpasfraude, waarbij bankpasgegevens van klanten werden afgetapt door gemanipuleerde e.dentifiers in bankshops te plaatsen. Met de verkregen gegevens werden valse betaalpassen vervaardigd, waarmee in totaal meer dan € 1 miljoen contant werd opgenomen. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, waaronder de vraag of de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. De Hoge Raad oordeelde dat dit inderdaad het geval was, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De overige middelen van de verdachte werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van cassatiezaken en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn.