Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
19 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk. De Hoge Raad behandelt de vraag of de verdachte de 436 kilo amfetamine, die door de politie in Oss is onderschept, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een door hem verhuurde loods in Stellendam. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde straf. De Hoge Raad oordeelt dat het eerste middel niet tot cassatie leidt, maar het tweede middel, dat betrekking heeft op de redelijke termijn van de procedure, is gegrond. De Hoge Raad stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, omdat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar 22 maanden en een week, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige.