Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1989, was betrokken bij een zaak waarin hij beschuldigd werd van medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het slachtoffer was tegen haar wil uitgehuwelijkt, en de verdachte had samen met anderen het slachtoffer met een vuurwapen meermalen door het hoofd geschoten, met als motief het herstellen van de familie-eer. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard moest worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard, en dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.