Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 oktober 2017, waarbij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde was. De betrokkene, geboren in 1978, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaten D.N. de Jonge en R. van Leusden. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 12 februari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 17/05075.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld, waarbij het Hof bij de berekening van het beginsaldo is uitgegaan van een te laag bedrag. Ook zijn er motiveringsklachten over de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel naar voren gebracht, evenals een voorwaardelijk verzoek tot het horen van een CIE-informant als getuige.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.