ECLI:NL:HR:2019:227

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
18/02000
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nationaliteitsrecht en gezinsverband in het kader van vreemdelingenwetgeving

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere beschikking van de Hoge Raad van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:756). De zaak betreft de vraag of een kind feitelijk tot het gezin van haar grootouders behoorde, in het kader van het nationaliteitsrecht en de Vreemdelingenwet. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.J. van Basten Batenburg, heeft cassatie ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2018. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de verzoekster dan ook verworpen.

Uitspraak

15 februari 2019
Eerste Kamer
18/02000
EV/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
De STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst), zetelende te Den Haag,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.M. van Asperen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoekster] en de Staat.

1.Het geding

Voor het verloop van het geding tot dusver verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 16/01433 ECLI:NL:HR:2017:756 van de Hoge Raad van 21 april 2017;
b. de beschikking in de zaak C/09/531669 HA RK 17-221 van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het tweede geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [verzoekster] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
15 februari 2019.