Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
12 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 november 2016. De zaak betreft een klaagschrift van een besloten vennootschap, hierna te noemen klaagster, tegen het conservatoire beslag dat was gelegd op haar vorderingen op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Dit beslag was gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de bestuurder van klaagster, die werd verdacht van het verkeerd labelen van vlees. De Hoge Raad heeft de vraag beantwoord of voldaan was aan de eisen van artikel 94a, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat beslag alleen kan worden gelegd als er voldoende aanwijzingen zijn dat de vorderingen aan klaagster zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel om verhaalsfrustratie te voorkomen.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van de Rechtbank dat de beslagen vorderingen aan klaagster zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel van verhaalsfrustratie, niet begrijpelijk was zonder nadere motivering. De herstructurering van de bedrijfsstructuur van klaagster maakte dit oordeel niet anders. De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar de Rechtbank Gelderland voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. Deze uitspraak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2016:580).