Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
19 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat M. Timmerman-Wezepoel. De Procureur-Generaal J. Silvis heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het geval omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden en er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom de opgelegde gevangenisstraf verminderd tot veertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De overige onderdelen van het beroep zijn verworpen. Het arrest is gewezen op 19 februari 2019 en uitgesproken ter openbare terechtzitting.